“Het Bahá’í-geloof erkent de eenheid van God en van Zijn Profeten, ondersteunt het principe van een onafhankelijk onderzoek naar waarheid, veroordeelt alle vormen van bijgeloof en vooroordeel, leert dat het fundamentele doel van religie de bevordering van eendracht en harmonie is, dat zij hand in hand moet gaan met de wetenschap en dat zij de enige en essentiële basis vormt van een vreedzame, ordelijke en vooruitstrevende samenleving. Het legt de nadruk op het principe van gelijke kansen, rechten en voorrechten voor zowel man als vrouw, bepleit verplichte opvoeding en onderwijs, bant de uitersten van armoede en rijkdom uit, verheft werk dat in de geest van dienstbaarheid wordt verricht tot het niveau van aanbidding, beveelt het aanvaarden van een internationale hulptaal aan en voorziet in de noodzakelijke instellingen voor de vestiging en beveiliging van een permanente en universele vrede.” — Shoghi Effendi
Baha'i Geschiedenis in Vogelvlucht
Bahá’u’lláh
De geschiedenis van de Bahá’í Gemeenschap is uniek. Nooit eerder volgden zovelen het ontstaan van een wereldgodsdienst van zo nabij. Het aantal ooggetuigenverslagen, foto’s en archivalia is ongekend groot. Bovendien zijn vele Bahá’í Heilige Teksten bewaard gebleven in het handschrift van de Auteurs Zelf. Het is daarom onvermijdelijk dat deze website slechts een beeld in vogelvlucht kan geven. Wanneer zij aanzet tot wetenschappelijke studie heeft zij aan haar doel beantwoord.
1817
In Teheran, de hoofdstad van Perzië, wordt Mírzá Husayn-‘Alí geboren. Hij groeit op in weelde en krijgt een privé-opleiding die hem geschikt moet maken om zijn vader op te volgen als landeigenaar en minister aan het hof van de shah. In 1835 trouwt hij met Asíyih Khánum.
1819
‘Alí-Muhammad wordt geboren in Shiraz in een familie van siyyids (afstammelingen van de Profeet Muhammad). Na het overlijden van zijn vader vinden hij en zijn moeder in 1826 onderdak bij haar broer. In 1842 trouwt Siyyid ‘Alí-Muhammad in Shiraz met Khadíjih-Bagum. Zoontje Ahmad overlijdt kort na zijn geboorte.
1844
Siyyid ‘Alí-Muhammad maakt Zich op 23 mei in Shiraz bekend als de Báb (de Poort naar God). Terwijl Zijn eerste volgelingen — de Báb noemt hen de Letters-van-de-Levende — het nieuws in Perzië en Irak verspreiden, gaat Hij in september per boot op bedevaart naar Mekka.
1845
In januari bereikt de Báb de Heilige Plaats en maakt Zijn zending bekend aan de Sherif (beheerder). Via Medina, Jeddah en een kort verblijf in Muscat is Hij in mei weer terug in Perzië. De gouverneur van Shiraz ondervraagt de Báb en plaatst Hem bij Zijn oom onder huisarrest. De geleerde Vahid, die er door de shah op was uitgezonden om de claim van de Báb te onderzoeken, aanvaardt Diens zending. De meeste inwoners van zijn woonplaats Nayriz volgen zijn voorbeeld.
1845
Henri Rawlinson, de Britse Consul in Bagdad bericht in januari over de ‘grote opwinding’ die is ontstaan doordat Letter-van-de-Levende Mullá ‘Alíy-i-Bastámi de komst van de ‘voorloper van de Iman Mahdi’ verkondigt. De boodschapper wordt berecht en naar Istanbul gezonden voor levenslange dwangarbeid.
1846
In september dwingt de gouverneur van Shiraz de Báb om Zijn geboortestad te verlaten. Diezelfde maand bereikt Hij Isfahan. Daar verblijft Hij enkele maanden in het geheim in de woning van gouverneur Manúchihr Khán. Een ontmoeting met vijandige locale mulla’s brengt geen verzoening.
1847
Gouverneur Manúchihr Khán overlijdt in februari. Muhammad Sháh gebiedt diens opvolger om de Báb naar Teheran te brengen. De eerste minister weet een ontmoeting te voorkomen. De Báb wordt in april nabij Teheran gearresteerd en verbannen naar het afgelegen bergfort van Máh-Kú in het uiterste noord-westen van Perzië. Hier openbaart Hij de Bayán en verkondigt de nabije komst van ‘Hem-Die-God-zal-Openbaren’. (foto 2013)
Lees: Máh-Kú
1848
Uit vrees voor Zijn invloed bij de grens wordt de Báb, op verzoek van de Russische gezant, in april overgebracht naar het kasteel van het bergdorp Chihríq, zo’n 200 km ten zuiden van Máh-kú. Met een korte onderbreking voor verhoor in Tabriz zal Hij daar de rest van Zijn leven verblijven. Velen komen naar Chihríq om de Báb te zien. (foto c.1910)
Lees: Het fort van Chihríq
1848
Gedurende drie weken (juni) maken Zijn volgelingen tijdens een openluchtbijeenkomst in Badasht (noord Perzië; foto) plannen om de Báb te bevrijden en te breken met hun moslim verleden. Vanaf nu zullen zij de wetten van de Bayán volgen. Ter symbolisering van de nieuwe tijd ontdoet de dichter Táhirih zich in het openbaar van haar hoofddoek.
1848
Op beschuldiging van ketterij trachten moslim geestelijken de Báb in Tabriz te kleineren in het bijzijn van de 17-jarige (dan nog) kroonprins Násiri’d-Dín. Zij falen. Om hun gezicht te redden verklaren zij Hem ontoerekeningsvatbaar en veroordelen Hem tot een bastonnade. Na afloop wordt de Báb behandeld door de Iers-Iraanse arts William Cormick (hier met gezin) en teruggebracht naar Chihríq. Zijn volgelingen raken bekend als ‘bábís’ of ‘babieten’.
1849
Meer dan 300 bábís botsen met de bevolking van Barfurush (aan de Kaspische Zee). Zij verschansen zich buiten de stad bij de graftombe van Shaykh Tabarsi. De nieuwe regering vreest voor een opstand en stuurt troepen en artillerie. Na een beleg van 7 maanden geven de resterende bábís zich in mei onder valse beloften over. Slechts enkelen worden in leven gelaten. Vooraanstaande bábís als Mullá Husayn en Quddús vinden de dood.
1850
Het aantal bábís in Teheran groeit dermate dat de overheid een afschrikwekkend voorbeeld wil stellen. Op een plein midden in de stad en onder grote publieke belangstelling moeten in februari zeven van hen (waaronder de pleegvader van de Báb) hun geloof afzweren. Zij weigeren dat en worden ter plekke onthoofd. (foto c.1855)
1850
Gealarmeerd door berichten uit o.a. Barfurush en Zanján besluit de regering om de ‘Bábí ketterij’ bij de wortel uit te roeien. De Báb wordt van Chihríq opnieuw overgebracht naar Tabriz en daar op 9 juli in het openbaar op een kazerneplein onder miraculeuze omstandigheden gefusilleerd. Zijn lichaam wordt geborgen en op geheime locaties bewaard.
1850
Na acht maanden strijd komt er in december een einde aan het beleg van Zanján. Circa 2.000 bábí inwoners, die zich hadden verschanst in het oostelijke deel van de stad, worden verslagen en gedood door regeringstroepen. Velen zien daarin het einde van de ‘sekte der bábís’.
1851
Op weg van Chihríq naar Tabriz was de Báb door Urúmíyyih gevoerd. Amerikaanse zendelingen in die stad hadden Zijn populariteit opgemerkt. Een van hen publiceert nu als eerste een kort wetenschappelijk artikel over deze ‘uitzonderlijke Figuur’.
1852
In oktober bereikt het nieuws over een aanslag op het leven van de jonge Násirí’d-Dín Sháh (15 augustus) en de daaropvolgende vergeldingsmaatregelen de nationale en regionale pers in Europa. Daarmee wordt voor het eerst in bredere kring de aandacht gevestigd op de bábís en hun ideëen.
1852
Als vooraanstaande bábí wordt Mírzá Husayn-‘Alí gearresteerd en in Teheran gevangen gezet in de Síyáh-Chál, een voormalig ondergronds waterreservoir dat dienst doet als kerker. Zijn voeten worden in een houten blok geplaatst terwijl Hij met een zware stalen halsband vastgeketend zit aan vijf anderen. In deze koude, donkere en stinkende omgeving wordt Hij Zich bewust van Zijn Goddelijke Zending.
1853
Met hulp van de Russische gezant wordt Mírzá Husayn-‘Alí na vier maanden vrijgelaten en uit Perzië verbannen. Verzwakt en slecht toegerust voor een reis over met sneeuw bedekte bergen vertrekt Hij samen met Zijn gezin naar Irak. Na drie maanden bereikt Hij Bagdad. Daar zal Hij tien jaar wonen.
1854
De Bábí-gemeenschap lijkt stuurloos en verdeeld. Om geen ‘onderwerp van tweespalt’ te worden, trekt Mírzá Husayn-‘Alí Zich in april terug in de bergachtige wildernis rond Sulaymáníyyih in Kurdistan en woont enige tijd in een grot van de berg Sar-Galú.
1856
In maart keert Mírzá Husayn-‘Alí terug naar Bagdad. De kleine, verdeelde en teneergeslagen Bábí-gemeenschap in de stad (circa 50 personen) schaart zich rond Hem en herstelt zich van de vervolgingen. Ook steeds meer buitenstaanders, zoals Arnold Kenball, de Britse consul-generaal ter plaatse, gaan Mírzá Husayn-‘Alí nu zien als het ‘Hoofd der bábís’.
1858
De Verborgen Woorden worden geopenbaard. Deze verzameling beknopte morele lessen biedt het ‘diepste wezen’ van wat de profeten uit het verleden hebben verkondigd en is een ‘teken van genade voor de rechtvaardigen’.
Lees: De Verborgen Woorden
1862
Mírzá Husayn-‘Alí openbaart Het Boek van Zekerheid (Kitáb-i-Iqán), een uitvoerige uitleg over de aard en het doel van religie. Het is de eerste Bahá’í heilige tekst die in lithografische druk zal verschijnen. Getuige van Zijn groeiende invloed verzoeken de Perzische autoriteiten hun Turkse collega’s de banneling verder van hun grens te houden. Hij wordt naar Constantinopel (Istanbul) ontboden.
1863
Kamperend in een tuin, net buiten de stadsmuren, maakt Mírzá Husayn-‘Alí Zich enkele dagen voor Zijn vertrek uit Bagdad bekend als de door de Báb aangekondigde ‘Hij-Dien-God-zal-Openbaren’. Vanaf dat moment staat Hij bekend als Bahá’u’lláh (Glorie van God). Deze zogenoemde Ridván-periode wordt jaarlijks gevierd.
1863
Via Samsun komt Bahá’u’lláh in augustus per stoom-zeilschip in Constantinopel (Istanbul) aan. Hij verblijft daar drie maanden en wordt dan, mogelijk op aandringen van de Perzische ambassadeur, verbannen naar Adrianopel (Edirne) in het uiterste westen van het Ottomaanse Rijk.
1863
Via Constantinopel (Istanbul) komt Bahá’u’lláh in december als banneling aan in Adrianopel (Edirne). Hij zal daar vijf jaar wonen.
1865
Als geen ander boek maakt Les Religions et les Philosophies dans l’Asie Centrale (De Godsdiensten en Filosofieën in Centraal Azië) van de Franse diplomaat Arthur de Gobineau, le Bâbysme (het Babisme) bekend in Europa. Gobineau verbleef in de periode 1855 tot 1863 in Perzië.
Lees: Het Babisme
1866
De meesten van Zijn metgezellen wisten het al, maar Bahá’u’lláh maakt Zich nu ook formeel bekend als de door de Báb aangekondigde ‘Hij-Dien-God-zal-openbaren’. In de ‘Grote Scheiding’ die volgt, gaat de overgrote meerderheid der bábís zich bahá’í noemen. (foto: huis van Ridá Big in Edirne)
1867
Bahá’u’lláh richt zich voor de eerste keer in een brief tot de ‘koningen der aarde’. Daarin spoort Hij hen aan om te luisteren naar de ‘Stem van God’, Zijn Zaak te onderzoeken en op de komen voor de armen en verdrukten.
Lees: Rechtvaardigheid
1868
Beschuldigd van ‘ordeverstoring’ worden Bahá’u’lláh en de Zijnen, ondanks hun goede reputatie bij de locale autoriteiten, door Sultán ‘Abdu’l-‘Azíz verbannen naar de vesting Akka in Ottomaans Syrië. In augustus worden de bannelingen naar Gallipoli gedeporteerd. Hun bezittingen worden geconfiskeerd.
1868
In de havenstad Gallipoli (nu Gelibolu) gaan de bannelingen aan boord van een stoom-zeilschip van de Österreichischer Lloyd uit Trieste. Via Smyrna (Izmir), Alexandrië en Port Said worden zij naar het Heilige Land vervoert. (3D-kaart 1888)
1868
Op 31 augustus worden de 70 bannelingen met sloepen bij Haifa aan land gebracht. In de middag worden zij overgevaren naar de zeepoort van Akka. Bahá’u’lláh wordt binnen de oude vestingstad vastgezet in de grotendeels leegstaande citadel.
1869
Bahá’u’lláh zendt open brieven aan de wereldleiders van Zijn tijd, zoals Napoleon III, Koningin Victoria en Tsaar Alexander II. De koerier die de brief aan Násiri’d-Dín Sháh bezorgt, een jongeman genaamd Badí (Wonderbaarlijke), wordt gearresteerd, gemarteld en gedood.
Lees: Brief aan de Paus
1869
In de ‘Sura van de Tempel’ benadrukt Bahá’u’lláh dat de ‘Tempel van God’ een menselijke gedaante heeft. Het doel van de Duitse christenen die naar het Heilige Land zijn gekomen om de komst van de Messias te bespoedigen en de Tempel van Jeruzalem te herbouwen, is dus al verwezenlijkt.
Lees: De Tempel-vrienden
1870
In de zomer zoeken de gevangenen ’s-nachts verkoeling op het platte dak van de citadel. In juni valt Mirzá Mihdí, de jongste zoon van Bahá’u’lláh, daarbij door een dakraam. De volgende dag bezwijkt hij op 22-jarige leeftijd aan zijn verwondingen. Niet lang daarna worden de gevangen vrijgelaten. Zij mogen Akka echter niet verlaten.
1871
De bannelingen waren in oktober vorig jaar overgebracht naar andere tijdelijke accommodaties binnen de stadsmuren van Akka. Bahá’u’lláh vindt vanaf september onderdak in de woning van ‘Udí Khammár (nu: Huis van Abbúd).
1871
David Hardegg, de stichter van de Duitse kolonie bij Haifa, heeft in Akka een onderhoud met ‘Abbás Effendi, oudste zoon van Bahá’u’lláh. Hij bericht daarover in de Zuid-Duitsche Schildwacht (Süddeutsche Warte), de krant van de zogenoemde ‘Tempel-vrienden’, een geloofsgemeenschap uit Württhemberg die het Heilige Land klaar wil maken voor de Terugkomst van Christus.
1873
In het Huis van ‘Udí Khammár voltooit Bahá’u’lláh de openbaring van Het Heiligste Boek (Kitáb-i-Aqdas). De vroegste delen van dit werk dateren uit 1868. Dit ‘Handvest van een toekomstige wereldbeschaving’ bevat de wetten en verordeningen van het Bahá’í-geloof.
1875
De shah is terug van een allereerste reis naar Europa (gravure: aankomst in Dover 1873). ‘Abbás Effendi, oudste zoon van Bahá’u’lláh, schrijft Het Geheim van Goddelijke Beschaving, een verhandeling over modernisering gericht aan het volk van Perzië. Om anti-Bahá’í vooroordeel te vermijden wordt het werk anoniem uitgegeven. In 1957 zal een Engelse vertaling de auteur wèl noemen.
1877
Sultan ‘Abdu’l-Azíz is vorig jaar afgezet. Op aandringen van ‘Abbás Effendi en de mufti van Akka, verlaat Bahá’u’lláh de stad. Hij neemt Zijn intrek in Mazra’ih, een huis met vers water te midden van tuinen, boomgaarden en akkers, zo’n 7 km ten noorden van de vesting. Pelgrims worden ontvangen in een tent.
Lees: Pelgrimsreis
1879
Bahá’u’lláh verhuist in september naar het landhuis Bahjí, zo’n 3 km ten noordoosten van Akka. ‘Abbás Effendi, Bahá’iyyih Khánum en hun moeder Asíyih Khánum blijven in de vestingstad wonen.
1879
Een Nederlandse koopman in Isfahan is er in maart getuige van hoe prominente moslim geestelijken twee van zijn bahá’í handelsrelaties, de broers Siyyid Muhammad-Hasan en Siyyid Muhammad-Husayn, op valse gronden laten onthoofden. Bahá’u’lláh spreekt van ‘de Koning - en de Geliefde der Martelaren’.
1880
De nieuwe gouverneur-generaal van Ottomaans Syrië, Midhat Pasha, maakt in mei een inspectiereis. Hij bezoekt Akka, de Tuin van Ridván en spreekt met ‘Abbás Effendi. Op uitnodiging reist laatstgenoemde in juni naar Beiroet voor een tegenbezoek.
Lees: Midhat Pasha
1882
Bahá’u’lláh’s verblijf buiten Akka doet het aantal pelgrims toenemen en leidt in Perzië tot een opleving van Bahá’í activiteiten. In reactie daarop worden in Teheran en andere steden meerdere bahá’ís gevangen gezet. (foto: vader en zoon Varqá 1896)
1883
Bahá’u’lláh reist in augustus van Bahjí naar Haifa. Hij verblijft aan het strand in het ‘gasthuis’ van de Duitse kolonie (rechts a.d. horizon). — ‘De Berg van God [Karmel] werd voor enkele dagen de zetel van de Tempel [Bahá’u’lláh].’ — Het project van de ‘tempelbouwers’ lijkt daarmee voltooid.
1885
Onder het wakend oog van koloniale autoriteiten introduceren Jamál Effendi en Siyyid Mustafa Rumi het Bahá’í-geloof in Nederlands-Indië (nu Indonesië). Vooral de vorstin en prinsgemaal van het Leenvorstendom Boné op Celebes (nu Sulawesi) tonen grote interesse (foto: Makassar).
1886
‘Abbás Effendi schrijft een geschiedenis van de Bábí-Bahá’í religie. De compilatie zal in 1890 in het Perzisch worden gelithografeerd en in 1891 door Prof. Browne in het Engels worden vertaald, geannoteerd en anoniem worden gepubliceerd onder de titel A Traveller’s Narrative.
1888
Tijdens zijn één jaar durend verblijf in Perzië (1887-1888) leert de Britse oriëntalist Edward Browne bábís kennen. Velen van hen dragen een ‘carneole zegelring met daarin een merkwaardige gravure’. Het blijkt een monogram van de naam ‘Bahá’u’lláh’ te zijn.
1890
Na publicatie van zijn eerste wetenschappelijke artikel over The Bábís of Persia (1889) reist Edward Browne speciaal naar Palestina om Bahá’u’lláh te ontmoeten. Hij is een der laatsten die toestemming krijgen voor een audiëntie in het Landhuis van Bahjí. Zijn beschrijving van die ontmoeting wordt wereldberoemd.
1891
In mei is de Nederlandse handelsagent Cornelis Prins er in Yazd (zuidoost Perzië) getuige van hoe zeven onschuldige bahá’ís op last van de gouverneur worden geëxecuteerd. Zijn hulp aan weduwen en wezen wordt door Bahá’u’lláh opgemerkt.
1891
In de zomer, tijdens Zijn laatste bezoek aan Haifa, kampeert Bahá’u’lláh op de berg Karmel. Daar wijst Hij de definitieve rustplaats aan voor de stoffelijke resten van de Báb. In diezelfde periode wordt de Tafel van Karmel geopenbaard.
1891
In Zijn laatste afzonderlijke geschrift Het Epistel aan de Zoon van de Wolf roept Bahá’u’lláh een prominente Perzische geestelijke op om berouw te tonen voor zijn vervolging van bahá’ís. Hij haalt daarbij karakteristieke passages uit Zijn eigen geschriften aan en geeft bewijzen die Zijn Zaak bevestigen.
1892
In de vroege uren van 29 mei overlijdt Bahá’u’lláh in het landhuis van Bahjí. Een periode van bijna 50 jaar onafgebroken Goddelijke Openbaring is ten einde. Op dat moment wonen er bahá’ís in o.a. Perzië, Irak, Turkije, Egypte, Soedan, Libanon, Syrië, India en Rusland. Tijdens het gebed keren bahá’ís zich naar Zijn rustplaats in Bahjí.
1892
Bahá’u’lláh had Zijn oudste zoon aangewezen als ‘het Middelpunt van Mijn Verbond’, hij die de Bahá’í-gemeenschap na Zijn dood zal leiden. ‘Abbás Effendi (foto c.1868) neemt de titel ‘Abdu’l-Bahá (Dienaar van Bahá) Abbas aan.
1894
Een Syrische immigrant weet velen in de VS te interesseren voor het Bahá’í-geloof. Verzekerings-agent en oud-officier van de US Colored Infantry, Thornton Chase, wordt in Chicago als eerste Amerikaan bahá’í.
1896
‘Abdu’l-Bahá en zijn familieleden nemen hun intrek in de vroegere woning van de gouverneur van Akka, het Huis van ‘Abdu’lláh Páshá (foto c.1920). Twee jaar later zal hij hier de eerste westerse pelgrims ontvangen.
1898
Georganiseerd door de Californische filantroop Phoebe Hearst reizen de eerste Noord-Amerikaanse pelgrims (c. 14 personen) in september naar ‘Abdu’l-Bahá. Om niet op te vallen bezoeken zij Akka in kleine groepjes vanuit Cairo.
1898
1899
Op 31 januari komen de stoffelijke resten van de Báb vanuit Perzië in het geheim aan in Akka. Twee maanden later begint ‘Abdu’l-Bahá aan de bouw van een mausoleum. In september worden aan de ‘Keizerdam’ in Haifa twee zware kisten aan land gebracht met daarin een marmeren sarcofaag voor de Báb. (foto: Vertrek van de sarcofaag uit Rangoon in Burma / Myanmar)
1899
Lua en Edward Getsinger waren de eersten die ‘Abdu’l-Bahá afgelopen december hadden ontmoet. Bij terugkeer in New York (mei) hebben zij een foto en een wascylinder-opname van zijn stem bij zich.
1900
De Amerikaan Sarah Farmer ontmoet ‘Abdu’l-Bahá in Akka, verklaart zich bahá’í en stelt haar multi-religieuze conferentie-oord Green Acre (1894) in Eliot, Maine, ter beschikking voor bahá’í-bijeenkomsten. Haar ‘zomerscholen’ worden een bahá’í traditie. In 1912 zal ‘Abdu’l-Bahá Green Acre bezoeken.
1901
In augustus beperkt de Sultan van het Ottomaanse Rijk, gealarmeerd door het aantal Amerikaanse pelgrims en de bouwactiviteiten op de Carmel, de bewegingsvrijheid van ‘Abdu’l-Bahá. Hij mag Akka niet meer verlaten en het aantal pelgrims wordt beperkt (foto 1904).
Lees: Hernieuwde gevangenschap
1901
Mede omdat er nog weinig vertaalde bahá’í literatuur is, verzoekt ‘Abdu’l-Bahá de Perzische geleerde, auteur en docent Mírzá Abu’l-Fadl om naar Noord-Amerika te reizen. Tot december 1904 zal die daar via lezingen en brieven de kennis van de bahá’ís over de Bahá’í-leringen verdiepen.
Lees: Weekblad De Grondwet
1901
Om hun loyaliteit aan ‘Abdu’l-Bahá te benadrukken vieren zo’n 35 bahá’ís van Chicago, waaronder Mírzá Abu’l-Fadl, op dinsdagavond 26 november als eersten de ‘Dag van de Meester’ — de latere ‘Dag van het Verbond’ (foto 1900).
Lees: De Dag van het Verbond
1902
Hájí Mírzá Muhammad-Táqi, een neef van de Báb begint te Asjchabad (lett. Stad der Liefde) in Russisch Transcaspië (Turkistan) met de bouw van het eerste bahá’í ‘Huis van Aanbidding’ (rechts aan de horizon). In 1908 kan het gebedshuis in gebruik worden genomen.
1903
In mei publiceert de Joods-Russische auteur Isabel Grinevskaya in St Petersburg een dramatisch gedicht in vijf akten met de titel De Báb. Het werk wordt in Rusland enthousiast ontvangen, onder andere door Leo Tolstoy, en zal in 1904 en 1917 in St Petersburg worden uitgevoerd. Grinevskaya zal in 1910 in Alexandrië ‘Abdu’l-Bahá ontmoeten en bahá’í worden.
1904
Het Bahá’í ‘Huis van Spiritualiteit’ in Chicago benoemt de drukker Albert Windust tot archivaris. In de volgende 20 jaar zal die o.a. honderden brieven van ‘Abdu’l-Bahá in bewaring krijgen. De benoeming markeert het begin van het Nationaal Bahá’í Archief van de V.S.
1905
De Nederlandse journalist en schrijver Maurits Wagenvoort is in het voorjaar meerdere malen te gast bij bahá’ís in Teheran, Káshán en Abádih. Hij schrijft daarover in zijn journaal, kranten-feuilleton en boek Van Madrid naar Teheran (1907). Wagenvoort spreekt van ‘Behaïsme’ en ‘Behaï-godsdienst’.
Bekijk: Wagenvoort in kleur
1905
De Duitse immigrant Edwin Fischer studeerde tandheelkunde in New York en werd daar in 1903 bahá’í. Na een bezoek aan ‘Abdu’l-Bahá (1905) vestigt hij zich in Stuttgart. Daar ontwikkelt zich snel een bahá'í-gemeenschap. Vanwege de ‘Grote Oorlog’ zal hij in 1914 terugkeren naar de VS.
1908
De Amerikaan Laura Clifford Barney, die omstreeks 1900 tijdens haar studie in Parijs bahá’í was geworden, publiceert in het Farsi, Frans en Engels Some Answered Questions (Beantwoorde Vragen). In de jaren 1904-1906 had zij meerdere perioden in het huis van ‘Abdu’l-Bahá in Akka gewoond en daar tijdens de middagmaaltijden diens antwoorden op haar vragen genoteerd.
Lees: Laura Barney in Akka
1908
Na de Revolutie der Jong-Turken wordt aan alle politieke gevangenen amnestie verleend. In september mag ‘Abdu’l-Bahá na 8 jaar Akka weer verlaten. Met hulp van Amerikaanse vrienden begint Hij, nabij de Duitse kolonie in Haifa, met de bouw van een huis, Haparsim straat 7 (kaart 1908).
1909
In 1899 was ‘Abdu’l-Bahá op de berg Karmel begonnen aan de bouw van het Mausoleum voor de Báb. In maart vinden de stoffelijke resten van de Báb, na jaren op geheime plekken te zijn bewaard, hierin hun laatste rustplaats.
1909
Op verzoek van ‘Abdu’l-Bahá vestigt de Amerikaanse arts en bahá’í Dr. Susan Moody zich in Perzië om daar de medische zorg voor bahá’í vrouwen op zich te nemen. Zij helpt een groep bahá’í artsen met het opzetten van een ziekenhuis, traint meisjes voor verpleegster en vroedvrouw, en sticht de Tarbíyat Meisjes School in Teheran (1910). Zij zal tot haar dood (1934) in Perzië blijven.
1910
Om de gelovigen met elkaar in contact te houden wordt in maart in Chicago het tweetalige maandblad (Engels en Perzisch) Bahai News opgericht. Nadat ‘Abdu’l-Bahá het initiatief prijst als de ‘Ster van het Westen’ wordt dát vanaf de tweede jaargang de nieuwe naam: Star of the West.
1910
‘Abdu’l-Bahá’s huis is af. Terwijl zijn familieleden van Akka naar Haifa verhuizen, vertrekt hij zelf in augustus samen met Shoghi Effendi naar Port Said. Hij scheept zich in voor een overtocht naar Europa, maar gaat om gezondheidsredenen weer van boord in Alexandrië. Daar verblijft hij een jaar in de voorstad Ramleh.
Lees: ‘Abdu’l-Bahá in Egypte
1911
Zo’n 1.200 wetenschappers, diplomaten en vredesactivisten komen vanuit de hele wereld in Londen bijeen voor het Universal Races Congress. ‘Abdu’l-Bahá’s steunt het initiatief en levert een bijdrage aan het congresboek.
1911
In augustus begint ‘Abdu’l-Bahá vanuit Egypte aan zijn eerste reis naar Europa. Op uitnodiging van dominee Campbell (foto: links) geeft hij op 10 september in de City Temple te Londen zijn eerste openbare lezing in het Westen.
Bezoek: bahai.org.uk
1911
Vanaf oktober verblijft ‘Abdu’l-Bahá negen weken in een appartement aan de Avenue de Camoëns in Parijs (foto). Zijn toespraken worden opgetekend en gepubliceerd als Paris Talks. In december is hij weer terug in Egypte.
Lees: Vriendelijkheid
1912
Na de winter te hebben doorgebracht in Egypte vertrekt ‘Abdu’l-Bahá in maart met het stoomschip Cedric van de White Star Line vanuit Alexandrië naar New York. Het had niet veel gescheeld of hij was onderweg overgestapt op de nieuwe, luxe en ‘onzinkbare’ Titanic. Kleinzoon Shoghi wordt in Napels teruggestuurd onder de (onjuiste) diagnose ‘trachoom’.
1912
Geholpen door vertegenwoordigers van verschillende bahá’í-gemeenschappen legt ‘Abdu’l-Bahá op 1 mei in Wilmette, bij Chicago, de eerste steen voor het eerste bahá’í Huis van Aanbidding op het westerlijk halfrond.
1912
‘Abdu’l-Bahá houdt een lezing op de sinds 1895 jaarlijks georganiseerde Lake Mohonk Peace Conference. Daarin geeft hij een uiteenzetting van bahá’í-principes die de universele vrede moeten ondersteunen. Het ‘uitdragen van universele vrede’ is de belangrijkste reden voor zijn komst naar Amerika.
Lees: Bahá’í Principes
1912
‘Abdu’l-Bahá geeft toespraken aan de universiteiten van Columbia (New York), Howard (Washington) en Stanford (Palo Alto).
1912
In een tijd van rassensegregatie en een verbod op interraciale huwelijken trouwen de Britse Louise Mathew en de Amerikaanse jurist Louis Gregory in september in New York. Zij hebben de uitdrukkelijke zegen van ‘Abdu’l-Bahá.
1912
Na een reis van 239 dagen door heel Noord-Amerika keert ‘Abdu’l-Bahá in december terug naar Europa. Hij heeft dan in 50 verschillende steden, ruim 400 toespraken gehouden voor naar schatting 93.000 directe toehoorders, de krantenlezers dus niet meegerekend (foto: ‘Abdu’l-Bahá in New York tussen de Amerikaanse en Perzische vlag).
Bezoek: 239days.com
1913
In december was ‘Abdu’l-Bahá vanuit New York vertrokken naar Liverpool. Hij had de overtocht dit keer met het stoomschip Celtic gemaakt. Na bezoeken aan Londen, Oxford, Edinburgh en Bristol, is hij vanaf eind januari 22 weken in Parijs.
1913
Vanuit Parijs maakt ‘Abdu’l-Bahá in april een retour naar Stuttgart (foto). Dit centrum van Duitse bahá’í activiteit was vanaf 1905 ontstaan rond twee teruggekeerde emigranten die in de VS het geloof hadden leren kennen. ‘Abdu’l-Bahá brengt ook een kort bezoek aan Budapest en Wenen.
1914
Op verzoek van ‘Abdu’l-Bahá introduceert Agnes Alexander (foto midden staand), een bahá’í uit Hawaii, het Bahá’í-geloof in Japan. Zij zal daar de rest van haar leven wonen. Samen met Martha Root (foto midden zittend) onderricht zij het geloof ook in Korea en China.
1914
Bij het uitbreken van de ‘Grote Oorlog’ brengt ‘Abdu’l-Bahá de bahá’ís van Akka en Haifa voor enkele maanden onder in het door drusen bewoonde bergdorp Abu Sinan, zo’n 10 km ten oosten van Bahjí. (foto: Duitse Consul en officieren bij ‘Abdu’l-Bahá)
1915
Palestina kampt met een verwoestende sprinkhanenplaag, een handelsblokkade en een voortdurende dreiging vanuit zee, zoals op 31 mei wanneer de Franse pantserkruiser Jeanne d’Arc de Duitse kolonie in Haifa beschiet. Communicatie met de rest van de wereld wordt moeilijk.
1916
‘Abdu’l-Bahá schrijft een serie van 14 briefkaarten aan de bahá’ís van Noord-Amerika. In deze Tafelen van het Goddelijk Plan roept Hij hen op om het Geloof in alle uithoeken van Amerika te vestigen. De laatste zes zullen pas na de oorlog de geadresseerden bereiken.
1918
Nadat het Brits-Indische leger op 23 september Haifa heeft ingenomen, krijgt Star of the West op 4 oktober uit Londen het telegram: ‘Master well and protected. Notify friends. Abha greetings.’ Een maand later komt de communicatie met Haifa weer op gang. (Eerste na-oorlogse foto van ‘Abdu’l-Bahá, okt. 1918 te Bahjí)
1918
Het Australian Flying Corps maakt in september luchtfoto’s van Haifa en richt een vliegveld in op de akkers van de Duitse Tempelbouwers kolonie. Acht leden van dit korps zijn in november een hele dag te gast bij ‘Abdu’l-Bahá in Bahjí.
1918
De Amerikaanse mode-illustrator en portretschilder Mark Tobey wordt in New York bahá’í. Hij zal veel reizen en onder invloed van het Arabische en Chinese schrift, een abstracte schilderstijl ontwikkelen die bekend wordt als ‘wit schrift’ (white writing) (foto: 1933).
Bekijk: Werk van Mark Tobey
1919
Op verzoek van ‘Abdu’l-Bahá gaat de Japanner Saichiro Fujita - hij was in 1905 in Californië bahá’í geworden - via New York en Napels naar het Heilige Land. Met een onderbreking van 1938 tot 1955 zal hij daar de rest van zijn leven werkzaam zijn als elektriciën, tuinman en gastheer voor pelgrims.
Lees: Saichiro Fujita
1920
Tijdens een korte ceremonie in de tuin van de Britse gouverneur van Haifa, ontvangt ‘Abdu’l-Bahá voor zijn humanitaire werk gedurende de ‘Grote Oorlog’ (Eerste Wereldoorlog) het Knighthood of the British Empire. - ‘Daar het van de Britse Regering komt, aanvaard ik het. Als leraar van Gods woord zal het voor mij geen verschil maken.’
1920
Het Britse-Canadese echtpaar Clara en Hyde Dunn brengt in april het Bahá’í-geloof vanuit Californië naar Australië. Beiden worden later door de Behoeder benoemd tot ‘Hand-van-de-Zaak’.
1920
Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq overhandigen in mei in Den Haag ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede aan het Uitvoerend Comité van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede. Aansluitend geeft Yazdání op verschillende plaatsen in het Esperanto lezingen over het geloof. De dagbladen spreken van ‘Bahaïsme’.
1921
De Rotterdammer Jo Goudsmit was als een der eerste Nederlandse zionisten naar Palestina geëmigreerd. Zij werkt als correspondent voor de Nieuwe Rotterdamse Courant en interviewt ‘Abdu’l-Bahá in Haifa en Tiberias (foto 1911).
Lees: Jo Goudsmit ontmoet ‘Abdu’l-Bahá
1921
Op verzoek van ‘Abdu’l-Bahá nemen bahá’ís in Washington D.C. het initiatief tot organisatie van de First Race Amity Convention. Er zijn c.1.500 deelnemers, waaronder enkele senatoren. Meerdere van deze rassenvriendschaps-bijeenkomsten volgen.
1921
‘Abdu’l-Bahá overlijdt op 28 november in zijn huis te Haifa. Meer dan tienduizend joden, christenen, moslims en druzen zijn bij de uitvaart aanwezig. De Joodse en Arabische pers besteden uitgebreid aandacht aan het leven van de overledene en benadrukken zijn inspanningen voor eenheid en vrede. ‘Abdu’l-Bahá wordt bijgezet in het Mausoleum van de Báb.
1922
In januari maakt Bahiyyih Khánum bekend dat haar broer per testament zijn oudste kleinzoon, Shoghi Effendi heeft aangewezen als ‘Behoeder van het Geloof’. Voor alle betrokkenen is deze benoeming een verrassing. Shoghi Effendi was enkele dagen eerder uit Engeland in het Heilige Land teruggekeerd.
1922
Na overleg (februari-maart) in Haifa met bahá’ís uit Iran, Amerika, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland start de Behoeder de ontwikkeling van het wereldwijde bahá’í-bestuursstelsel. Hij roept de grotere gemeenschappen op om zich via jaarlijkse verkiezingen te organiseren in locale raden van negen bahá’ís (foto: Shoghi Effendi in Manchester 1921).
1923
De Ierse Lady Blomfield (links) vergezelt Shoghi Effendi op zijn terugreis van Oxford naar het Heilige Land. Daar interviewt zij Bahíyyih Khánum (midden zittend) dochter van Bahá’u’lláh, Munírih Khánum weduwe van ‘Abdu’l-Bahá, en haar vier dochters over de eerste dagen van het geloof. Deze gesproken kronieken worden in 1940 gepubliceerd als The Chosen Highway.
1923
In april kiezen de Duitse bahá’ís (evenals hun Britse en Brits-Indische geloofsgenoten) als eersten hun ‘Geestelijke Nationale Raad voor Duitsland’. In 1934 zal die naam worden gewijzigd in ‘Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís in Duitsland’ (foto: Esslingen 1921).
1923
De Behoeder verzoekt de bahá’ís om één systeem te gebruiken voor de transliteratie van bahá’í termen en oosterse namen. Vanaf die tijd spreekt hij steeds vaker van The Faith of Bahá’u’lláh of van Bahá’í Faith (Bahá’í-geloof) om de nieuwe godsdienst aan te duiden.
1923
De Schotse arts John Esslemont publiceert in september Bahá’u’lláh and the New Era (Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk), het eerste handboek over de geschiedenis en visie van het Bahá’í-geloof. Zowel ‘Abdu’l-Bahá als Shoghi Effendi steunden zijn werk. Het boek zal over de hele wereld en in tientallen talen worden uitgegeven.
Lees: John Esslemont
1924
In Londen presenteren bahá’ís op de ‘Conferentie van Levende Godsdiensten binnen het Britse Rijk’, middels twee lezingen en een receptie, de praktische resultaten verkregen door de leringen van Bahá’u’lláh; daaronder ook scholen voor meisjes in Perzië.
1924
Op aandringen van de ‘dienstmaagden van God in Amerika’ publiceert Munírih Khánum, weduwe van ‘Abdu’l-Bahá, een Engelse vertaling van haar memoires. Het is een van de eerste autobiografieën van een vrouw uit het Midden-Oosten. Het verslag eindigt in 1872 als de auteur vanuit Isfahan via Shiraz, Mekka en het Suez Kanaal in Akka aankomt.
1924
De in (Brits) Kenia werkzame boswachter Richard St. Barbe Baker richt Men of the Trees (nu: The International Tree Foundation) op en sluit zich aan bij de Bahá’í-gemeenschap. Hij benadrukt de ‘eenheid van leven’ en wordt wereldberoemd als natuur-beschermer, vegetariër en publicist (foto 1952).
1925
Op dringend advies van de Behoeder geeft de Nationale Geestelijke Raad van Perzië opdracht om in het hele land de herinneringen en nalatenschappen van de eerste gelovigen vast te leggen en te verzamelen ten behoeve van een complete, betrouwbare en representatieve geschiedschrijving (foto: ochtend in Persepolis).
1925
Op verzoek van de Behoeder vestigt de Britse Jeanne Stannard in Genève, de stad van de Volkerenbond, een informatie- en correspondentie-centrum; het Internationaal Bahá’í Bureau. De bezetting daarvan bestaat geheel uit vrouwen. (foto 1931)
1926
Het gebruik van een wereldhulptaal is een van de raadgevingen van Bahá’u’lláh. Nadat ‘Abdu’l-Bahá zich positief over het Esperanto uitlaat, leren veel bahá’ís deze taal. De jurist Lidia Zamenhof, dochter van de grondlegger van het Esperanto, wordt tijdens het 17-de Esperanto-Wereldcongres in Genève de eerste Poolse bahá’í.
Lees: Esperanto
1926
Koningin Marie van Roemenië, kleindochter van Koningin Victoria en Tsaar Alexander II, wordt de eerste bahá’í vorstin. Haar voorgenomen bezoek aan de bahá’í heilige plaatsen in Palestina zal in 1930 om politieke en religieuze redenen worden tegengehouden.
1926
In New York wordt de eerste editie van The Bahá’í World gepubliceerd. Middels verslagen van belangrijke gebeurtenissen, brieven van bahá’í-instellingen, statistische informatie, foto’s, en artikelen zal deze serie jaarboeken het algemene publiek op de hoogte houden van de wereldwijde bahá’í-activiteiten.
Bezoek: bahaiworld.bahai.org
1927
De Amerikaan Leonora Holsapple was in 1921 naar Brazilië vertrokken, om daar het Bahá’í-geloof te onderrichten. Zes jaar later is zij de eerste die lezingen over het Bahá’í-geloof geeft in Haïti, Colombia, Venezuela, Trinidad & Tobago, Barbados, Guyana en Suriname. Zij wordt daarom wel ‘de Geestelijk Moeder van Zuid-Amerika’ genoemd.
1928
De Sovjet autoriteiten beginnen met de onderdrukking van de bahá’í gemeenschappen in de Caucasus (Tbilisi en Baku) en Turkistan (Asjchabad): invallen, arrestaties, confiscaties, ontslag, verbanning … In een brief legt Shoghi Effendi de situatie uit aan de bahá’ís van Noord-Amerika.
Lees: Vervolgingen in Rusland
1929
Op 22 mei accepteert keizer Hirohito van Japan de zeven speciaal gebonden exemplaren van bahá’í boeken, met een begeleidende brief van de Behoeder, die hem ter gelegenheid van de officiële kroningsplechtigheid (november 1928) door de Bahá’í-gemeenschap worden aangeboden.
1930
In opdracht van Shoghi Effendi reist de Australische fotograaf Effie Baker door Perzië om foto’s te maken van bahá’í historische plaatsen. Haar werk wordt opgenomen in Shoghi Effendi’s vertaling van Nabil’s geschiedschrijving The Dawn-Breakers.
1931
De Behoeder voltooid de restauratie van Bahjí. De villa gaat dienst doen als pelgrimsplaats en historisch museum. Twee ruimten aan weerszijde van de grafkamer van de Báb op de Carmel worden ingericht als ‘Internationaal Bahá’í Archief.’
1932
De Behoeder publiceert The Dawn-Breakers, zijn vertaling (met foto’s en uitvoerige annotaties) van Nabil-i-A’zam’s ‘geschiedenis van de vroege dagen van de Zaak van God’. Het werk, uit 1887, is gebaseerd op herinneringen van ooggetuigen waaronder de auteur zelf en geldt als een belangrijke historische bron.
1932
De Behoeder belast Keith Ransom-Kehler met de taak om naar Iran te reizen en daar namens de Amerikaanse Bahá’í Raad, de Shah middels een petitie te bewegen om de ban op Bahá’í-literatuur op te heffen. De missie duurt een jaar, maar heeft geen succes.
1934
Perzië wordt Iran. Onder druk van de geestelijkheid maakt de Iraanse overheid een einde aan circa 30 jaar, door bahá’ís georganiseerd, seculier onderwijs voor jongens én meisjes. Ook de beroemde Tarbíyat scholen in Teheran, waar de kinderen van de Sjah onderwijs kregen, moeten dicht.
Lees: Onderwijs
1936
Geraakt door diens idealen, maakt de uit Kiev in Oekraïne afkomstige beeldhouwer Nicolaas Sokolnitsky in zijn Parijse studio, aan de hand van foto’s, een buste van ‘Abdu’l-Bahá.
1937
In Duitsland — met de overgrote meerderheid van de Europese bahá’í raden op zijn grondgebied — verbiedt het naziregime het Bahá’í-geloof en zijn instellingen. Bij huiszoekingen worden archieven en literatuur in beslag genomen en vernietigd. In de daaropvolgende jaren vinden sommige bahá’ís de dood in het oorlogsgeweld. Anderen worden vermoord om hun joodse oorsprong.
1938
Ten behoeve van het groeiende aantal westerse bahá’ís maakt de Behoeder een Engelse Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh beschikbaar. Zij is een vervolg op eerdere vertalingen, zoals De Verborgen Woorden (1925) en Het Boek van Zekerheid (1931). Hij zet daarmee de standaard voor latere vertalers (foto: Shoghi Effendi plaatst een luifel boven de deur naar de Graftombe van Bahá’u’lláh, 1930).
1939
Na toestemming van het Britse mandaatbestuur brengt de Behoeder de stoffelijke resten van Asíyih Khánum (Navváb) en haar zoon Mírzá Mihdí (de Zuiverste Tak), respectievelijk de moeder en broer van ‘Abdu’l-Bahá, vanuit Akka over naar een nieuwe rustplaats op de Carmel.
Lees: De Bahá'í-wereld in 1939
1940
Shoghi Effendi en Rúhíyyih Khánum reizen in mei via Italië en Frankrijk naar Engeland. Vandaar varen zij in augustus naar Kaapstad (foto). Tijdens een reis dwars door Afrika naar Cairo voltooit de Behoeder zijn vertaling van Bahá’u’lláh’s Epistel aan de Zoon van de Wolf.
1944
Shoghi Effendi was in 1937 getrouwd met de Canadese bahá’í Mary Maxwell, sindsdien bekend als Rúhíyyih Khánum. In 1942 had hij zijn schoonvader de architect William S. Maxwell de opdracht gegeven voor een ontwerp voor de overkoepeling van het Mausoleum van de Báb. Bij de 100-ste verjaardag van de Verkondiging van de Báb, onthult de Behoeder de definitieve tekeningen en maquette.
1944
In november publiceert de Nationale Geestelijke Raad van Noord-Amerika: God Schrijdt Voorbij, Shoghi Effendi’s monumentale ‘overzicht en interpretatie’ van de eerste eeuw van de Bahá’í-geschiedenis. (foto: Australische Marine, Haifa 1941).
1945
De bahá’is van Stuttgart krijgen in augustus van de Amerikaanse militaire autoriteiten als eersten toestemming om weer bijeen te komen. Het jaar daarop zal tijdens de nationale conventie (met 150 aanwezigen) de Nationale Geestelijke Raad van West-Duitsland opnieuw worden gekozen (foto: Esslingen 1945).
1946
De Behoeder lanceert in april zijn tweede zevenjarenplan voor de bahá’ís van de Verenigde Staten en Canada. Die krijgen daarin de opdracht om het Bahá’í-geloof systematisch te onderrichten op het door oorlog verscheurde Europese continent. In oktober komen de eerste ‘pioniers’ aan in Denemarken en Nederland.
1947
Het Nationaal Bahá’í Centrum te Teheran is af. In opdracht van de Behoeder was men in 1932 begonnen met de bouw van deze eerste zogenoemde Hazíratu’l-Quds (Arabisch voor ‘heilig oord’ of ‘onderkomen van het heilige’) - het bestuurlijke en geestelijke centrum van een nationale of locale bahá’í-gemeenschap.
Lees: Hazíratu’l-Quds
1947
Grote aantallen Holocaust-overlevenden arriveren in Haifa. Op verzoek van de UN Special Committee on Palestine schrijft de Behoeder een verklaring over de positie van de bahá’ís. Dit comité was in het leven geroepen om de Algemene Vergadering van de VN te adviseren over het toekomstige bestuur van Brits Palestina (foto: de Exodus 1947 in Haifa).
1948
De Verenigde Naties erkennen de Bahá’í International Community (BIC) als internationale non-gouvermentele organisatie. Bij monde van de Amerikaan Mildred Mottahedeh kunnen bahá’ís hun visie kenbaar maken in vele VN-conferenties en opkomen voor hun vervolgde geloofsgenoten.
Bezoek: bic.org
1949
Haifa, Akka en Bahjí komen binnen de nieuwe staat Israel te liggen. De premier geeft de verzekering dat de Bahá’í heilige plaatsen worden beschermd en pelgrimsreizen kunnen doorgaan. Op de berg Carmel begint de bouw van de mantel voor het graf van de Báb.
Lees: De bouw van de Mantel
1950
Aan het begin van de Koude Oorlog publiceert Ruhiyyih Rabbani, echtgenote van de Behoeder, het boek Prescription for Living (Levens-voorschrift) - ‘Wij mensen zijn het die de situatie in orde moeten maken; geen externe kracht zal of kan dat voor ons doen.’
1951
Overeenkomstig de laatste wil van ‘Abdu’l-Bahá benoemt de Behoeder eind december de eerste (van 42) ‘Handen-van-de-Zaak’, afkomstig uit alle vijf de continenten, om met dit ‘instituut’ nieuwe banden te smeden tussen het wereldcentrum en de wereldwijde Bahá’í-gemeenschap.
1953
Op 2 mei neemt Rúhíyyih Khánum te Wilmette (nabij Chicago), namens de Behoeder, in een openbare bijeenkomst met woorden van Bahá’u’lláh, het ‘eerste Huis van Aanbidding van de Westerse wereld’ officieel in gebruik.
1953
De overkoepeling van het Mausoleum van de Báb is klaar. Met haar ‘kroon’ van goud-geglazuurde daktegels (uit Nederland) wordt de ‘Koningin van de Karmel’ het visitekaartje van de Internationale Bahá’í-gemeenschap (en de stad Haifa). Er wonen nu bahá’ís in ruim 200 landen.
1954
President Izhak Ben-Zvi van Israel en echtgenote worden op 26 april ontvangen door de Behoeder. Aansluitend brengt hij als eerste staatshoofd een officieel bezoek aan het Mausoleum van de Báb (foto: tegenbezoek 1959).
1955
De machtigste moslim geestelijke van Iran krijgt de gelegenheid om bahá’ís te vervolgen. Die zouden de islamitische en nationale belangen van het land schaden. Een golf van religieuze intolerantie trekt door het land. In Teheran slopen hoge militairen eigenhandig de koepel van het Nationale Bahá’í Centrum.
Lees: Bahá’í vervolgingen 1955
1955
In de Japanse stad Nikko, bij de gedenkplaatsen voor de eerste shoguns, vindt in september de Asian Teaching Conference plaats. Anderhalf jaar later zijn er voldoende plaatselijke bahá'í raden in Japan (8), Zuid-Korea (2), Taiwan (1) en Hong Kong (1) om de eerste Regionale Geestelijke Raad van Noord-Oost Azië, met haar zetel in Tokyo, te kiezen.
1957
Op 4 november, tijdens een werkbezoek aan Londen, overlijdt de Behoeder in zijn slaap aan een hartinfarct. Hij wordt begraven op het Great Northern London Cemetery. Honderden Bahá’ís uit meer dan 20 verschillende landen zijn daarbij aanwezig.
1957
De 27 nog in leven zijnde Handen-van-de-Zaak komen in Haifa bijeen. Zij stellen vast dat de Behoeder geen testament heeft nagelaten, en benoemen negen uit hun midden tot custodians (beheerders / voogden) van de gemeenschap tot aan de verkiezing van het Universele Huis van Gerechtigheid.
1958
Tijdens vijf intercontinentale conferenties in achtereenvolgens Kampala, Sydney, Chicago, Frankfurt (foto) en Singapore roepen de Handen-van-de-Zaak hun mede-bahá’ís op om zich over de wereld te verspreiden; de numerieke doelen van het Tienjarenplan zullen in 1963 anders niet worden gehaald. Veel Iraanse bahá’ís, soms hele gezinnen, vestigen zich blijvend in het buitenland.
1961
In januari neemt Rúhiyyih Khánum het Huis van Aanbidding van Kampala (Uganda) officieel in gebruik. De bouw van deze ‘Moedertempel van Afrika’ was in 1955 nog door Shoghi Effendi in gang gezet.
Lees: Bahá’í Gebeden
1961
In het najaar opent het Internationale Bahá’í Archief haar deuren voor bahá’í pelgrims. Die kunnen daar nu unieke archivalia zien zoals portretten, handschriften en kleding van de Báb en Bahá’u’lláh. De Behoeder had in 1953 voor het archief een Parthenon-achtige architectuur gekozen. Het gebouw werd in Italië in onderdelen gefabriceerd en daarna in Haifa geassembleerd.
1963
De doelen van het Tienjarenplan zijn gehaald. In Haifa kiezen 288 leden van de 56 dan bestaande Nationale Geestelijke Raden in april bij geheime stemming de negen leden van het eerste Universele Huis van Gerechtigheid. Het Huis wordt iedere vijf jaar gekozen.
Lees: Organisatie
1963
Het Universele Huis van Gerechtigheid neemt de hoogste autoriteit binnen het bahá'í-bestuurstelsel over van de Handen-van-de-Zaak (hier samen in Bahjí).
Lees: Centrale Figuren
1963
Zo’n 6.000 bahá’ís vieren in de Royal Albert Hall in Londen, tijdens het eerste Bahá’í Wereldcongres, de 100-ste verjaardag van de verkondiging van Bahá’u’lláh.
1964
Nadat vier jaar eerder op een heuvel in het Taunus-gebergte de eerste steen was gelegd, wordt in juli in Langenhain (nabij Frankfurt) de ‘Moeder Tempel van Europa’ door Rúhíyyih Khánum geopend. De 640 prefab gewapend-betonnen onderdelen werden in Nederland geproduceerd.
Bezoek: bahai.de
1965
Bahá’u’lláh was na zijn dood te rusten gelegd in de noordelijke kamer van een huis naast het landhuis van Bahjí. ‘Abdu’l-Bahá had de plek verfraaid, een waterput geslagen voor de aanleg van de tuinen, en elektrische verlichting aangebracht, maar de heilige graftombe, was net zoals het landhuis, zijn bijgebouwen en het omringende land gedeeltelijk in het bezit van anderen gebleven. Daaraan is nu definitief een einde gekomen (foto: 1969).
Bekijk: Historische foto’s van Bahjí
1968
100 jaar geleden kwam Bahá’u’lláh aan in het Heilige Land. Om stil te staan bij deze ‘gedenkwaardige vervulling van eeuwenoude profetieën over het zegevieren van Gods Boodschapper over elke tegenslag’ komen in Palermo, Sicilië, ruim 2.000 bahá’ís bijeen in een internationale conferentie. Velen reizen daarna door naar Haifa.
1968
De Amerikaanse trompettist en Jazz Ambassador Dizzy Gillespie, bekend om zijn Bebop muziekstijl, wordt bahá’í. Hij zet zich zijn hele leven in voor gelijke rechten voor zwart en wit, en weigert op te treden in het Zuid-Afrika van de apartheid.
Beluister: Dizzy Gillespie speelt Olinga
1968
Het Universele Huis van Gerechtigheid constitueert elf ‘Continentale Colleges van Raadgevers’ om de functies van de (uitstervende) Handen-van-de-Zaak voort te zetten. Negen van de 36 benoemde raadgevers zullen vanaf 1973 het ‘Internationale Onderricht Centrum’ vormen (foto: zetel van het IOC te Haifa, 2001).
Lees: Voortreffelijkheid
1969
Rúhíyyih Rabbani publiceert The Priceless Pearl, een biografie van haar echtgenoot Shoghi Effendi. De titel ontleent zij aan de woorden van ‘Abdu’l-Bahá, die zijn kleinzoon in zijn testament had beschreven als ‘de wonderbaarlijkste, unieke en onschatbare parel’.
1969
Na reizen door India en Zuid-Amerika bezoekt Ruhíyyih Khánum, per Landrover in de komende vier jaar 32 landen ten zuiden van de Sahara. Zij presenteert het Bahá’í-geloof aan vele staatshoofden en prominenten. De reizen staan collectief bekend als de ‘Grote Safari’.
Lees: Economische solidariteit
1973
Het Universele Huis van Gerechtigheid maakt bekend dat Koning Tanumafili II van West Samoa (hier met echtgenote en Ruhíyyih Khánum) bahá’í was geworden nadat hem in 1967 De Proclamatie van Bahá’u’lláh was aangeboden. De koning had het toen te vroeg gevonden om zijn besluit openbaar te maken. Het geloof was in 1954 door een Zwitserse-Australiër op het eiland geïntroduceerd.
1976
Het Bahá’í Wereld Centrum publiceert een eerste Engelstalige Selectie uit de Geschriften van de Báb, ‘een kostbare schatkamer van Zijn onvergankelijke woorden.’ (foto: handschrift van de Báb)
1977
In Panama - de plek waar, zoals ‘Abdu’l-Bahá ooit zei, ‘het Westen en het Oosten elkaar verenigd vinden door het Panama Kanaal’ - wordt in april de ‘Moedertempel’ van Centraal Amerika in gebruik genomen.
1979
Na een jaar van oproer verandert Iran in februari van een absolute monarchie in een ‘islamitische republiek’. De bahá’ís, de grootste religieuze minderheid in het land, verliezen al hun bezittingen. In september wordt het Huis van de Báb in Shiraz door ‘revolutionaire gardisten’ verwoest.
Lees: Politiek
1980
In Iran schenden de nieuwe islamitische leiders de Rechten van de Mens op grote schaal. Honderden bahá’ís worden gearresteerd op beschuldiging van collaboratie, spionage en zionisme. Ruim 200 van hen zullen in de komende vijf jaar worden geëxecuteerd of van de aardbodem verdwijnen, zoals bijvoorbeeld de leden van de Nationale Geestelijke Raad. (foto: Azadi Tower - in 1971 ontworpen door een bahá’í architect)
Lees: Mensenrechten
1980
De Iraans-Britse bahá’í Moojan Momen publiceert onder de titel The Babi and Baha’i Religions; some contemporary Western accounts, zijn verzameling Europese (niet-bahá’í) bronnen betreffende de eerste eeuw van de Bahá’í-geschiedenis.
1982
Middels een Canadese resolutie spreekt de Commissie Mensenrechten van de Verenigde Naties in Genève zijn ‘ernstige verontrusting’ uit over de rapporten betreffende het vervolgen van de leden van de Bahá’í-gemeenschap in Iran.
1983
Het Universele Huis van Gerechtigheid neemt in januari zijn nieuwe zetel in gebruik.
1983
De mensenrechtenschendingen in de Islamitische Republiek Iran nemen in frequentie en hevigheid toe. In juni berichten de internationale media dat in Shiraz 10 bahá’í vrouwen, om hun geloof zijn opgehangen — dit ondanks een verzoek om clementie van de Amerikaanse President.
1983
Begin september, nog juist voordat hij zichzelf moet opheffen, wijdt de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Iran een uitvoerige open brief aan het grove onrecht dat de bahá’ís van overheidswege wordt aangedaan. Meer dan 2.000 exemplaren van deze brief vinden hun weg naar Iraanse autoriteiten en prominenten. (foto: Raad van Iran en Raad van Teheran in 1980, de meesten van hen werden geëxecuteerd)
1985
Terwijl 100-duizenden demonstreren tegen de nucleaire wapenwedloop richt het Universele Huis van Gerechtigheid zich tot de volkeren van de wereld in zijn Belofte van Wereldvrede. Hand-van-de-Zaak Rúhíyyih Khanum en vertegenwoordigers van de Bahá’í International Community overhandigen het document aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
1986
In New Delhi wordt het eerste Bahá’í Huis van Aanbidding op het Indische subcontinent geopend. Op dat moment zijn er meer dan een miljoen bahá’ís in India. Ontworpen in de vorm van een op het water drijvende lotusbloem trekt deze ‘Stille Leraar’ ieder jaar meer dan twee miljoen bezoekers en is daarmee één van de belangrijkste bezienswaardigheden in de wereld.
Bezoek: bahaihouseofworship.in
1987
Als reactie op het ontzeggen van hoger onderwijs aan bahá’ís in Iran ontstaat daar een vorm van correspondentie- en huiskamer-onderwijs — het Bahá’í Institute of Higher Education. Ondanks invallen, confiscaties en arrestaties door de overheid, weet het instituut een door buitenlandse universiteiten erkend niveau van studie te handhaven.
1990
De Amerikaanse directeur van de International Bahá’í Library in Haifa, maakt een bibliografie van Engelstalige werken over de Bábí en Bahá’í religies uit de periode 1844-1985. De eerste vertaling van heilige teksten naar het Engels dateert uit 1891.
1992
Bij de 100-ste herdenking van het overlijden van de Auteur publiceert het Universele Huis van Gerechtigheid de geautoriseerde en geannoteerde Engelse vertaling van de Kitáb-i-Aqdas (Het Heiligste Boek) — het ‘Handvest van een toekomstige wereldbeschaving’. De uitgave was in 1973 voorafgegaan door een essentiële voorbode: een synopsis en codificatie (foto: Handschrift van Bahá’u’lláh).
1992
Honderd jaar na het overlijden van Bahá’u’lláh komen zo’n 30.000 bahá’ís in New York bijeen voor het tweede Bahá’í Wereldcongres.
Lees: Consultatie
1992
Ter gelegenheid van de Earth Summit - een door de VN georganiseerde en door de Bahá’í International Community gesteunde milieu-conferentie in Rio de Janeiro - ontwerpt en bouwt de Braziliaanse Bahá’í-gemeenschap het Peace Monument (met daarin aarde uit 150 verschillende landen).
1993
De VN komen in het bezit van een beleidsdocument ondertekend door de Opperste Leider van de Islamitische Republiek waarin deze de regering adviseert om de ‘groei en ontwikkeling’ van de Iraanse Bahá’í-gemeenschap te ‘blokkeren’, o.a. door bahá’ís werk en toegang tot universitair onderwijs te ontzeggen.
1995
Ter ontwikkeling van ‘menselijke hulpbronnen’ (1993) benadrukt het Universele Huis de noodzaak van een formeel nationaal trainingsprogramma, het zogenoemde ‘trainingsinstituut’. Daarbij gaat het niet alleen om kennis van het Geloof, maar ook om het inspireren tot liefde en toewijding, het bevorderen van trouw en actieve deelname aan het werk van de Zaak (foto: studiekring in Kiribati).
Speel: Deugden-spel
1996
Na uitvindingen als de telegrafie, de radio en de televisie was vanaf de 90-er jaren de internationale communicatie en daarmee (potentieel) de eenheid der mensheid verder versterkt door de ontwikkeling van een wereldwijd netwerk van ‘persoonlijke computers’. Vanaf februari heeft de wereldwijde Bahá’í-gemeenschap een officiële aanwezigheid op dit ‘World Wide Web’.
2000
De van oorsprong Canadese Mary Maxwell (Rúhíyyih Khánum), weduwe van de Behoeder en door hem benoemd tot Hand-van-de-Zaak, overlijdt op 19 januari te Haifa.
2000
Een Brits-Thaise socioloog en historicus publiceert een eerste ‘beknopte encyclopedie’ van het Bahá’í geloof.
2001
In mei worden de 19 monumentale tuin-terrassen die van de voet van de berg Karmel via het Mausoleum van de Báb tot aan de top van de berg reiken, geopend.
2002
Het Universele Huis van Gerechtigheid richt zich tot de religieuze leiders van de wereld en wijst hen op hun verantwoordelijkheid om eenheid van religie te bereiken. En om alle ‘haat en geweld’ die voortkomen uit ‘aanspraken op exclusiviteit en finaliteit’ te beëindigen.
2003
In Charleston, South Carolina US, wordt het Louis Gregory Bahá’í Museum geopend - ‘een baken van interraciale eenheid in het hart van een stad gebouwd op slavernij’. Bahá’ís vormen in deze staat (na christenen) de grootste religieuze gemeenschap.
2004
Het Universele Huis constateert dat het trainingsinstituut zich wereldwijd heeft ontwikkeld tot een netwerk van eenheden bestaande uit drie elementen: de studiekring, de begeleider en het curriculum van het Colombiaanse Ruhi Instituut. Alles is klaar voor een ‘duurzame grootschalige uitbreiding en consolidatie’.
2004
Na een restauratie door de Israëlische overheid in samenwerking met het Bahá’í Wereld Centrum, is de citadel van Akka, inclusief de etage met zeven kamers in de noord-westelijke toren waarin Bahá’u’lláh en Zijn familie waren vastgezet, weer toegankelijk voor publiek en pelgrims.
2005
Drie jaar na zijn open brief aan de religieuze leiders van de wereld houdt het Universele Huis nogmaals een pleidooi voor één gemeenschappelijk Geloof. Als men de eenheid van God (Waarheid) serieus neemt, dan moet men ook de fundamentele eenheid van het verschijnsel Religie serieus nemen.
2006
Het Bahá’í Wereld Centrum publiceert The Tabernacle of Unity, de Engelse vertaling van een vijftal brieven van Bahá’u’lláh aan personen in Perzië en Brits-Indië met een Zardusti (Zoroastrische) achtergrond.
2008
Na de revolutie was het Bahá’í-bestuur in Iran ontbonden. De zeven leden van een ad-hoc nationale contactgroep, die sedert 1989 met medeweten van de autoriteiten bestond, worden gearresteerd. Twee jaar later zullen deze Yaran (Vrienden) worden veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf (de straf zal later worden gehalveerd).
2008
Zowel het Mausoleum van de Báb als de laatste rustplaats van Bahá’u’lláh in Bahjí worden op de UNESCO Lijst van Werelderfgoed geplaatst. Sinds de opening van de terrassen (2001) hebben meer dan tien miljoen mensen de tuinen op de berg Karmel bezocht.
2010
Na drie jaar restauratie is de tuin die ‘Abdu’l-Bahá had aangelegd op een eilandje in het aanvoerkanaal van een aantal watermolens voltooid. Het was deze tuin, even buiten Akka, die Bahá’u’lláh in 1877 voor het eerste bezocht na negen jaar geen groen te hebben gezien. Hij noemde haar Ridván, ‘Paradijs’.
Lees: Dieren
2010
Het Universele Huis van Gerechtigheid waarschuwt voor de (destructieve) materialistische levensvisie die zich ‘naar iedere uithoek van de aarde heeft verspreid en in naam van een sterke wereldeconomie en menselijke welvaart (en d.m.v. vernuftige marketing) een cultuur van consumentisme voortbrengt’.
Lees: Duurzaamheid
2012
Amerikaanse bahá’ís maken een ‘social media documentaire’ waarin de reis die ‘Abdu’l-Bahá 100 jaar geleden door Noord-Amerika maakte in 239 dagelijkse afleveringen kan worden meebeleefd.
Bezoek: 239days.com
2012
Tijdens een multi-religieuze receptie en kleine tentoonstelling ter gelegenheid van het diamanten regeringsjubileum van koningin Elisabeth II, tonen bahá’ís haar een mantel van ‘Abdu’l-Bahá.
Lees: Wederzijds Respect
2013
Het huis van Bahá’u’lláh in Bagdad, een Bahá’í-pelgrims-bestemming, wordt door Shi’ih moslims verwoest om er een moskee te bouwen. Het huis was in 1922 geconfiskeerd door de overheid nadat ‘Abdu’l-Bahá het, na jaren van verwaarlozing, van de grond af aan had laten herbouwen.
2013
Van Helsinki tot Santiago en van Vancouver tot Auckland vinden er wereldwijd 114 jongeren-conferenties plaats (foto: Macau, China).
Lees: De Mens
2014
Een Iraans-Canadese journalist en filmmaker start de campagne Education is not a Crime. Veel niet-bahá’ís komen op voor het mensenrecht op onderwijs van bahá’ís-studenten in Iran.
Bezoek: #Not a Crime
2015
In Sandy, nabij Cambridge UK, opent de Afnan Library. De kern van deze groeiende verzameling boeken, manuscripten, kaarten, documenten en foto’s over het Bahá’í-geloof, en relevante bijbehorende vakgebieden, zoals de geschiedenis van het Midden-Oosten, wordt gevormd door de nalatenschap van de Iraans-Britse bahá’í Hand-van-de-Zaak Hasan Balyuzi.
2016
De 40-ste jaarlijkse conferentie van de Association for Bahá’í Studies in Montreal, Canada, telt ruim 1.500 deelnemers uit 20 verschillende landen. De associatie publiceert drie maal per jaar het Engels- en Frans-talige The Journal of Bahá’í Studies.
2016
Na Turkmenistan (1919-1963), de Verenigde Staten (1953), Uganda (1961), Australië (1961), Duitsland (1964), Panama (1972), Samoa (1984) en India (1986) wordt in oktober te Santiago in Chili het laatste continentale Huis van Aanbidding geopend.
Lees: Meditatie
2017
Op 1 september nemen 2.500 aanwezigen, waaronder overheidsafgevaardigden, te Battambang in Cambodja het eerste van een in 2012 door het Universele Huis van Gerechtigheid aangekondigde wereldwijde reeks van plaatselijke (in aanvulling op continentale en nationale) bahá’í huizen van aanbidding in gebruik.
2017
Wereldwijd vieren meer dan 5 miljoen bahá’ís het 200-ste geboortejaar van Bahá’u’lláh (foto: Ghana).
2017
Het Universele Huis van Gerechtigheid wijdt eind november een uitvoerige brief aan ‘door de mens veroorzaakte klimaatverandering’. Het waarschuwt o.a. voor consumentisme en polarisatie, en pleit voor een wetenschappelijke aanpak, matiging en rechtvaardigheid (foto: Vanatua).
Lees: Klimaatverandering
2018
De School of the Nations, een Bahá'í-geïnspireerde internationale school in de kustplaats Taipa in de Macau regio van China, viert haar 30-ste verjaardag. De school telt 600 leerlingen, van kleuter tot middelbare scholier.
2018
Om de lange geschiedenis van de door de staat gesteunde vervolging van de bahá’ís in Iran goed te documenteren, lanceert de Bahá’í International Community in januari de website Archives of Bahá’í Persecution in Iran — een groeiende verzameling van duizenden officiële documenten, rapporten, getuigenissen, foto’s en video’s.
2018
Vanaf 2013 keerden de Houthi autoriteiten in Yemen zich, op aanwijzing van hun Iraanse bondgenoten, tegen bahá’í burgers. Verscheidenen werden gevangen gezet. In februari roepen meer dan 100 leden van het Europese Parlement in een verklaring op tot hun onmiddellijke vrijlating en het respecteren van de Mensenrechten (foto: Sana’a).
2019
Op de 100-ste verjaardag van de start van de Vredesconferentie van Parijs acht het Universele Huis van Gerechtigheid het moment gunstig om middels een brief ‘na te denken over de vooruitgang die op deze weg is geboekt, de huidige uitdagingen voor de vrede en de bijdrage aan het bereiken daarvan die van bahá’ís wordt gevraagd.’
2019
Het Universele Huis van Gerechtigheid maakt in april bekend dat de tijd is aangebroken om nabij de Tuin van Ridván een mausoleum voor ‘Abdu’l-Bahá te bouwen, passend bij diens ‘unieke rang’. In september wordt het ontwerp via een animatie onthuld.
Volg: De voortgang van de bouw
2019
In oktober vieren bahá’ís het 200-ste geboortejaar van de Báb. Hij wordt gezien als de Heraut en Voorloper van Bahá’u’lláh. In de woorden van de Báb: ‘Wel gaat het hem die zijn blik gericht houdt op de Orde van Bahá’u’lláh, en zijn Heer daarvoor dank betuigt.’ De British Library stelt originele handschriften van de Báb en Bahá’u’lláh ten toon.
2019
‘Abdu’l-Bahá’s brief aan de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede bestaat in december 100 jaar. Vanwege haar actualiteit, internationale belang en verbondenheid met Nederland presenteert deze website een speciale foto-chronologie van de gebeurtenissen verbonden met de bezorging van deze ‘Tafel aan Den Haag’. (foto: zonsopkomst bij bolder 9 aan de Rotterdamse Lloydkade)
2020
Naar aanleiding van de corona-virus pandemie schrijft het Universele Huis van Gerechtigheid in Zijn Naw-Rúz boodschap: ‘De mensheid zal uiteindelijk deze beproeving doorstaan en met meer inzicht te boven komen …’ (foto: hygiëne-voorlichting in Nepal).
Bekijk: Stay-at-home Expo
2020
Voor de gekleurde bevolking van de V.S. stapelen de negatieve effecten van de corona-virus pandemie zich op die van een nog steeds grote sociale ongelijkheid. Dit leidt tot landelijke protesten. In een brief aan zijn mede-Amerikanen tracht de Nationale Geestelijke Raad een pad te banen naar raciale rechtvaardigheid.
Lees: Raciale Rechtvaardigheid
2020
Tijdens een ‘corona-proof’ parlementaire receptie te Canberra staat de Premier van Australië stil bij het feit dat 100 geleden de eerste bahá’ís zich in dat land vestigden — ‘De Bahá’í-gemeenschap is de afgelopen 100 jaar een genereuze en gewaardeerde geloofsgroep geweest.’
Bezoek: bahai.org.au
2021
De restauratie van het huis in Akka waar Bahá’u’lláh van 1871 tot 1877 woonde en waar Hij de Kitáb-i-Aqdas openbaarde, is na twee jaar voltooid. Opvallend daarbij is de herontdekking en conservatie van de Ottomaanse plafonds.
2021
Een eeuw na het overlijden van ‘Abdu’l-Bahá organiseren de bahá’ís van Bahrain een bijeenkomst over vreedzaam samenleven. Tientallen nationale prominenten eren die met hun bezoek en staan stil bij ‘Abdu’l-Bahá’s oproep voor vrede. Belangrijke kranten doen verslag.
2021
In november is het is een eeuw geleden dat ‘Abdu’l-Bahá overleed. Ondanks de talrijke en ernstige obstakels van een wereld in beroering, komen vertegenwoordigers van Bahá’í gemeenschappen vanuit de hele wereld te Haifa in pelgrimage bijeen om stil te staan bij het leven en de Persoon van ‘Abdu’l-Bahá - hun grote morele Voorbeeld.
Bekijk film: Exemplar
2022
Welke rol speelt de Bahá’í-gemeenschap in de samenleving? Om die vraag te beantwoorden worden er in de periode maart-juli wereldwijd voor vrienden en externe relaties informele conferenties georganiseerd.
Bekijk film: Glimpses of a Hundred Years of Endeavour
2022
In de zomer escaleert de jarenlange onderdrukking van bahá’ís in Iran tot een golf van arrestaties en de gewelddadige sloop van bahá’í-huizen in het dorp Roshankouh. Het harde optreden van de autoriteiten wordt internationaal veroordeeld.
2023
In Kinshasa, de hoofdstad van de Democratische Republiek Congo, nemen 2.000 aanwezigen op 25 maart het eerste nationale Bahá’í Huis van Aanbidding ter wereld in gebruik - ‘Gewijd aan het samenbrengen van de aanbidding van God en dienstbaarheid aan de mensheid.’
2023
Precies 40 jaar nadat in Iran 10 bahá’í-vrouwen voor hun geloofsovertuiging werden geëxecuteerd, start de Bahá’í International Community een social media campagne ter ere van allen die zich nog steeds inzetten voor mensenrechten in Iran: #OurStoryIsOne
Bezoek: ourstoryisone.bic.org
2023
In november geeft het Universele Huis van Gerechtigheid de bahá’ís van de wereld een ‘terugblik op de afgelopen 100 jaar’; een bemoedigende historische context voor alle Bahá’í-streven naar wereldwijde rechtvaardigheid en vrede.
2024
Bij de Lotus Tempel in New Dehli vieren ruim 250 gasten, waaronder regeringsfunctionarissen, inter-religieuze leiders en leden van maatschappelijke organisaties, het 100-jarig bestaan van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van India.
2024
In Bristol wordt de restauratie voltooid van het appartement waarin ‘Abdu’l-Bahá verbleef tijdens zijn twee bezoeken aan het Verenigd Koninkrijk in 1911 en 1913. Hij gaf hier openbare toespraken over vrede, vrouwenrechten en morele ontwikkeling.
2024
In Port Morseby, op een heuvel met uitzicht over de Koraal Zee, vieren 4.000 aanwezigen de ingebruikname van het nationale Huis van Aanbidding van Papua Nieuw-Guinea. ‘Het weeft aaneen de verschillende volkeren van dit machtige land.’
...
Voor nieuws over de belangrijkste ontwikkelingen en ondernemingen van de wereldwijde Bahá’í-gemeenschap kan men, sinds oktober 2000, terecht op de website van de Bahá’í World News Service (BWNS).
Bezoek: news.bahai.org