Hotz maakt een bijzondere foto

Hotz

Albert Hotz

De foto die hieronder staat afgebeeld werd in 1997 ontdekt in de nalatenschap van Hendrik (Henri) Dunlop (1867-1944). Deze Rotterdammer was in april 1890 naar Perzië vertrokken om daar in Shiraz te werken voor het agentschap van de Perzische Handelsvereniging Hotz & Zoon. Met een onderbreking voor verlof in Europa (december 1894 tot december 1895) zou hij zeven jaar in deze stad wonen. De betreffende foto, een groepsportret, heeft een relatief uitvoerig onderschrift: — ‘Shiraz Perzië, April 1891 - H. D. oud 23 jaar met breedgeranden hoed, tegen den muur geleund. Staande de Heer Muller, mijn chef. Het huis is dat van Hadji Mirza Hassan, een oud koopman, zittend. Om hem heen zijne vijf zonen.’ — De foto bleek om tenminste drie redenen bijzonder — vanwege de gebruikte techniek; vanwege haar maker; en vanwege het onderwerp.

 

Hotz - Afnán-i-Kabír

Een groepsportret uit Shiraz, Perzië 1891

Voor het negatief van deze foto werd gebruik gemaakt van een kant-en-klare lichtgevoelige en oprolbare film van celluloid — een techniek die in 1888 op de markt was gekomen en een doorbraak betekende in de fotografie. Het nemen van een foto was daarmee niet alleen een stuk goedkoper geworden, maar vooral veel gemakkelijker. Men ‘schoot’ zogezegd het rolletje vol en ontwikkelde dat op een later moment. Vóór die tijd was dat wel even anders. Toen moest een fotograaf een halve scheikundige zijn die direct voorafgaande aan elke opname zelf in een ‘donkere kamer’ zijn negatief, bestaande uit een glazen plaat, moest voorbereiden, om die dan na belichting direct opnieuw in een diezelfde lichtdichte ruimte te ontwikkelen. Een fotografeer-uitrusting woog daarom al gauw tientallen kilo’s. In een land als het Perzië van de 19-de eeuw — een land dat geen treinverbindingen of waterwegen kende, waar de meeste routes ongeschikt waren voor rijtuigen, en waar de temperatuur kon oplopen tot boven de 40 graden Celsius — was het transport van zo’n omvangrijke, zware, vluchtige en vooral breekbare uitrusting praktisch onmogelijk. De uitvinding van de oprolbare fotofilm en de handcamera brachten hier ongekende oplossingen en totaal nieuwe mogelijkheden. En zo kon zich een geheel nieuwe tak van fotografie ontwikkelen — de reisfotografie. De Rotterdamse zakenman Albert Hotz was een der eersten die de nieuwe mogelijkheden van deze technische ontwikkeling inzagen.

Albert Paulus Hermanus Hotz (1855-1930) was in 1874 als 19-jarige jongeman naar Perzië vertrokken en had daar, aanvankelijk in Bushihr, maar later in alle grote steden, agentschappen van de door zijn vader opgerichte Perzische Handels-verening J.C.P. Hotz & Zoon gevestigd. In de tachtiger jaren was hij weer naar Europa teruggekeerd, maar in de winter van 1890 vertrok Hotz opnieuw naar het Midden-Oosten, ditmaal voor een zeven maanden durende foto-expeditie door Perzië, Turkije en de Caucasus. In zijn bagage bevond zich de door de Amerikaan Eastman (onder de naam Kodak) geproduceerde handcamera met rolfilm. Natuurlijk bracht Hotz tijdens zijn reis ook een bezoek aan de verschillende vestigingen van zijn handelsonderneming. En zo arriveerde hij in april 1891 in Shiraz, om daar zijn twee Nederlandse agenten op te zoeken: veteraan J.F. Muller die al tenminste sinds 1885 in Shiraz woonde, en nieuwkomer Henri Dunlop. Tijdens zijn verblijf in die stad maakte Hotz niet alleen een groepsportret van zijn werknemers - iets dat hij bij ieder van zijn filialen deed - maar ging hij ook op bezoek bij een van zijn Perzische relaties om daar op de binnenplaats van diens woning de foto te nemen waar het nu om gaat.

 

Hotz - Afnan-i-Kabir

Nederlandse handelsagenten bij bahá'ís in Shiraz (1891)

Los van het feit dat het in die tijd en cultuur zeker niet vanzelfsprekend was dat een Pers zich in zijn eigen huis door een farangi (buitenlander) liet fotograferen, is het de geportretteerde die deze foto extra bijzonder maakt, want de in het foto-onderschrift genoemde ‘Hadji Mirza Hassan’ is vrijwel zeker de bahá’í Hájí Mírzá Siyyid Hasan-i-Shírází (c.1810-1893). De locatie, het beroep, de leeftijd, de vijf zonen, de wandelstok en niet te vergeten het feit dat Dunlop naar eigen zeggen in Shiraz ‘enkele familieleden van de Bab zelf’ had leren kennen, pleiten sterk voor deze identificatie.

Siyyid Hasan was in zijn kindertijd een buurjongetje en speelkameraadje van Siyyid ‘Alí-Muhammad. En dat niet alleen, hij was, nadat zijn jongere zus Khadíjih Bagum in 1842 met deze jeugdvriend in het huwelijk was getreden, ook diens zwager. Toen Siyyid ‘Alí-Muhammad vanaf 1844 bekend werd als de Báb, woonde en werkte Siyyid Hasan als koopman in Isfahan. Het is niet duidelijk of hij zichzelf toen ook al als volgeling van de Báb zag en zichzelf ‘bábí’ noemde. Maar hoe dat ook zij, in de 80-er jaren stond Siyyid Hasan zeker bekend als bahá’í. Toen hij in 1886 vanuit Constantinopel via Beiroet — waar zijn zonen een handelsfirma hadden — naar Akka reisde werd hij om die reden het slachtoffer van een lastercampagne in de krant Akhtar (Ster). Siyyid Hasan, die door Bahá’u’lláh ‘Afnán-i-Kabír’ werd genoemd, vestigde zich daarna in het Heilige Land en woonde in de nabijheid van het landhuis Bahjí bij zijn zoon Hájí Siyyid ‘Alí Afnan en schoondochter Furúghíyyih Khanum, dochter van Bahá’u’lláh. Daar hield hij zich, in de woorden van ‘Abdu’l-Bahá, ‘een groot deel van de tijd bezig met het ontrafelen van de geheimen van het heelal, en het in detail overdenken van de bewegingen der sterren. Hij had daartoe een telescoop waarmee hij elke nacht zijn waarnemingen deed.’

Het was in Bahjí dat Afnán-i-Kabír in april 1890 de Britse oriëntalist Edward Browne verwelkomde. Browne daarover: — ‘Ik werd vrijwel direct een grote kamer op de begane grond binnen geleid, alwaar ik vriendelijk werd ontvangen door verschillende personen die ik tot dan toe niet eerder had gezien. Onder hen twee van Bahá’s jongere zonen, waarvan één me ongeveer 25 jaar leek en de andere ongeveer 21 jaar. Beiden waren knap en verzorgd in verschijning, en de uitdrukking van de jongste was buitengewoon lief en innemend. Naast dezen kwam er een heel oude man met licht blauwe ogen en witte baard op mij af, zijn groene tulband maakte duidelijk dat hij een afstammeling van de Profeet was. Hij zei: “Wij weten niet hoe u te begroeten; moeten wij u groeten met as-selamu aleykum of met allahu abha [de groet van moslims of de groet van baha’is]?” Toen ik ontdekte dat deze eerbiedwaardige oude man niet alleen een van de oorspronkelijke metgezellen van de Báb was, maar ook zijn familielid en speelkameraad uit zijn vroege jeugd, kan men zich goed voorstellen met welke gretigheid ik hem aanstaarde en naar elk woord dat hij sprak luisterde.’

Afnán-i-Kabír werd door Bahá’u’lláh beschreven als — ‘een voorname siyyid, wiens algemeen bekende integriteit, onbesproken gedrag en commerciële reputatie door de meerderheid der rechtvaardigen werd erkend, en die door allen werd beschouwd als een zeer eerbiedwaardige koopman.’ — En ‘Abdu'l-Bahá voegde daar later aan toe: — ‘Reeds op jeugdige leeftijd zocht hij het gezelschap van geleerden en begon hij wetenschappen en kunst te bestuderen. Hij dacht voortdurend na over de meest diepzinnige spirituele vraagstukken en keek vol verwondering naar de machtige tekenen van God zoals neergeschreven in het Boek des Levens. Hij raakte grondig thuis in stoffelijke wetenschappen als wiskunde, meetkunde en geografie; kortom hij was bekend op vele terreinen, vertrouwd met zowel de denkbeelden uit het verleden als die van de moderne tijd. Van beroep koopman bestede hij slechts een klein deel van de dag en avond aan zijn zaken, en bracht hij de meeste tijd door met discussie en onderzoek. Hij was werkelijk erudiet; een grote steun voor de Zaak van God onder vooraanstaande geleerden. Met een paar rake opmerkingen kon hij moeilijke vraagstukken oplossen. Hij sprak kalm en bondig, maar dat was op zichzelf al een soort wonder.’—

Afnán-i-Kabír overleed in het jaar 1311 AH (1893-4 AD) en werd begraven op het Afnán gedeelte van de Manshíyyih Muslim Cemetery even buiten Akka.

Het groepsportret uit Shiraz is dus niet alleen een mooi voorbeeld van vroege Nederlandse reisfotografie, en de tot dusver oudste Nederlandse afbeelding van bahá’ís, maar bovendien een portret van aangetrouwde familieleden van zowel de Báb als van Bahá’u’lláh — genomen nog geen 50 jaar na de geboorte van de Bábí-Bahá’í godsdienst.

 

Afnán-i-Kabír

Afnán-i-Kabír

Bronnen — Jelle de Vries: The Babi Question You Mentioned … ; The Origins of the Bahá’í Community of the Netherlands, 1844-1962 - Leuven 2002; Adib Taherzadeh: The Revelation of Bahá’u’lláh - volume IV - Oxford 2000; H.M. Balyuzi: Khadíjih Bagum, the Wife of the Báb - Oxford 1981; H.M. Balyuzi: Bahá’u’lláh, the King of Glory - Oxford 1980; Moshe Sharon: Corpus Inscriptionum Arabicarum Palaestinae - volume one A — Leiden 1997; ‘Abdu’l‑Bahá: Memorials of the Faithful — Baha’i Reference Library

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis