Nederlanda Katoliko

Nederlanda Katoliko

Nederlandse Rooms-Katholieke Esperantisten-Bond ‘Nederlanda Katoliko’
- met het devies van Sint Franciscus de Sales (beschermheilige van schrijvers en journalisten):
Cion per amo, nenion per forto (Alles met liefde, niets met geweld)

 

Nadat zij ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede (Tafel aan Den Haag) persoonlijk hadden overhandigd aan het Uitvoerend Comité van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede te Den Haag, hadden de twee bahá'í afgevaardigden, Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq, zich gericht op hun tweede opdracht: het bekend maken van de Bahá’í vredes-idealen.

In dat verband krijgen zij op maandag 12 juli in hun hotel De Zalm, Molenstraat 49 te Den Haag bezoek van de gepensioneerde journalist Jan van der Lans. Aanleiding voor het bezoek van deze journalistieke zwaargewicht—voormalig hoofdredacteur van zowel het tijdschrift Katholieke Illustratie als het katholieke dagblad De Gelderlander—is een recent bericht in het blad Nederland-Esperanto, waarin de lezers wordt aangeraden om mede-esperantist Yazdání uit te nodigen voor hun bijeenkomsten.

Omdat de Nederlandse Rooms-Katholieke Esperantisten-Bond ‘Nederlanda Katoliko’ (1909) komend weekend te Nijmegen in jaarvergadering bijeen zal komen, vraagt Van der Lans zich af wat men in die kringen van deze ‘bahaïstische esperantist’ moet vinden. En dus was hij van zijn woonplaats Nijmegen naar zijn geboorteplaats Den Haag gereisd.

— ‘In het hotel merkte ik dadelijk twee oosterlingen op: een vriendelijke, hüpschen jongeman met de bekende Perzische fez op het hoofd en een getulbande grijsaard in lange mantel die zich met statige langzaamheid door de gangen bewoog. Op mijn vraag aan de portier kreeg ik ten antwoord, dat dit twee Perzen waren, Ahmed Jazdani [Ahmad Yazdání] en Ben Ali Mohammed Asdagh [‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq], die in ons land vertoeven voor de verbreiding van het Bahaïsme, dat ook een vertegenwoordiger hoopt te zien toegelaten bij de Volkenbond, om te pleiten voor de wereldvrede. […]
De laatstgenoemde Pers, de oude met de tulband, sprak alleen Perzisch en antwoordde dus alleen met vriendelijke buigingen, glimlachjes en onverstaanbare klanken. Maar de jonge, Yazdání, spreekt ook Frans en Esperanto en leende zich gemakkelijk tot een interview. Zo vernam ik dat hij in ons land voordrachten houdt in het Esperanto, ter verspreiding der bahaïstische beginselen. Reeds twee bureaus had hij in Nederland gevestigd: een hoofdbureau te Blaricum en een te Amsterdam […] Hij was juist teruggekomen van een lezing, die hij te Haarlem had gehouden voor de vereniging “Rein Leven”; hij had daar talrijke toehoorders en verklaarde met zichtbare ingenomenheid, dat hij hier te lande met zijn optreden veel succes had.’ —

— Jan van der Lans, De Tijd 17 juli 1920

Maar Van der Lans deelt Yazdání’s enthousiasme niet. Hij vindt het Bahaïsme gevaarlijk en schrijft een uitvoerig en waarschuwend artikel, dat, de dag voor de jaarvergadering, onder de vragende kop ‘Een Nieuwe Wereldgodsdienst? wordt gepubliceerd in de zaterdag-editie van het landelijke katholieke dagblad De Tijd. Van der Lans begint als volgt:

— ‘Terwijl wij, katholieken, op het ogenblik trachten een Katholieke Internationale te vormen, of liever dat denkbeeld meer stelselmatig in toepassing te brengen om tot een vaste vruchtdragende wereldorganisatie te komen (want feitelijk is het Katholicisme zelf reeds de meest volmaakte Internationale), komt uit het Oosten een beweging tot vestiging van een nieuwe wereldgodsdienst, die alle volken moet omvatten en alle godsdiensten in zich moet oplossen.

Die wereldgodsdienst zou zijn het Bahaïsme, aldus genaamd naar de Pers Abdul Baha [‘Abdu’l-Bahá], die er sedert 1892 de grote leider en verspreider van moet zijn, als opvolger van zijn vader, de “profeet” Baha’o’llah [Bahá’u’lláh], die de openbaring weer had van een stralende jongeling met name Báb, na een “schitterende predikers-loopbaan” in 1850 gedood.

“Onder het van hoger hand bestuurde leiderschap van deze Dienaar van God” (‘Abdu’l-Bahá), zo lezen wij in een propaganda-boekje, “heeft het Bahaïsme zich over alle landen en godsdiensten verspreid. Het heeft Christenen en Mohammedanen, Boeddhisten en Parsi’s, Joden en Hindoes verbonden in de wonderbaarste geestelijke broederschap, die de wereld ooit heeft gezien. De Bahaïsten geloven, dat dit ’t begin van die Gouden Eeuw op aarde is, de tijd van algemene vrede en liefde, waarin, zoals Christus voorspelde, mensen “zullen komen van Oost en van West, van Noord en van Zuid, en neer zullen zitten in het Koninkrijk Gods.”

Inderdaad blijkt het Bahaïsme reeds een aanmerkelijke aanhang te hebben gekregen, niet alleen in Perzië, waar het ontstaan is, en verder in heel Westelijk Azië, maar ook in Amerika en Engeland, in Duitsland, waar het tegenwoordig voor een mode-godsdienst geldt, en ook in ons vaderland. […] Dat dit inderdaad het geval is, valt ook op te maken uit een bericht in het blaadje “Nederland-Esperanto” van 1 Juli l.l., dat ik hier woordelijk laat volgen, met weglating van Yazdání’s adres, daar ik mij niet geroepen gevoel, voor zijn lezingen reclame te maken.

— Genot en Propaganda. — In opdracht van zijn meester ‘Abdu’l-Bahá, zoon van de profeet Bahá’u’lláh, kwam de heer Ahmad Yazdání uit Teheran (Perzië) naar Europa, om op grond van de Bahaïstische leer te ijveren voor duurzame vrede, algemene broederschap, enz. Een der schone voorschriften van Bahá is ook: een internationale hulptaal worde aan alle kinderen onderwezen. Op het ogenblik vertoeft de heer Yazdání, een sympathieke jonge Pers, in Den Haag; waar hij al reeds enige malen in besloten kring in Esperanto een rede hield over de punten van zijn leerstelling. De berichten hierover zijn vol geestdrift, zowel wat betreft de leerstellingen als de redevoeringen in Esperanto. Meerdere avonden ook in Rotterdam zullen volgen.

Zonder nu juist deze samideano [geestverwant] als levend propagandamiddel te willen gebruiken, vermenen wij toch, dat het op de weg ligt onzer vereniging in de verschillende steden, op bescheiden wijze deze zaak aan te pakken en, genot aan propaganda parend, ook in andere steden dan de bovengenoemde dergelijke besloten avonden of openbare lezingen met goede vertolking te organiseren. —

Hier wordt dus eenvoudig aan alle Esperanto-verenigingen geraden, de heer Yazdání als spreker uit te nodigen. Immers de verslagen zijner lezingen zijn “vol geestdrift, zowel wat betreft de leerstellingen als de redevoeringen in Esperanto.” Door hem te laten optreden kan men alzo genot en propaganda verenigen.

’t Is niet te hopen, dat katholieke Esperato-verenigingen aan die wenk gevolg geven, maar ook in neutrale verenigingen is zeker deze bahaïstische propaganda niet zonder bedenking. Te oordelen toch naar de inhoud van het propagandaboekje betekent het Bahaïsme de dood voor alle positieve godsdienst en daar het door zijn schijnmooie grondstellingen er geheel op berekend is oppervlakkige en in godsdienstzaken onkundige hoorders in te palmen, heeft het voor velen een gevaarlijke verleidelijkheid. […]

Het is best mogelijk, dat voor de Perzische omgeving, waarin dat “licht” oorspronkelijk opging, het te midden der duisternis van afschuwelijke dwalingen een wezenlijke opklaring was. Maar Bahá moet zich niet verbeelden met die “openbaring” iets te komen leren aan de christelijke wereld. Want al wat er goed is in zijn leer, is zo oud als het Christendom, en wat er nieuws in is, is niet goed.’ —

Na twaalf ‘bahaïstische grondstellingen’ de revue te hebben laten passeren, sluit hij af met:

— ‘Alles samengenomen, lijkt het Bahaïsme tot niets anders dienstig dan om de verwarring op geestelijk gebied nog te vergroten en onnadenkende mensen door fraai-klinkende algemeenheden en voorspiegeling van onbereikbare idealen nog verder af te brengen van de positieve godsdienst, de christelijke wereldbeschouwing, waarvan voor de mensheid alleen heil te verwachten is.
Daarom acht ik, met het oog op de “geestdrift”, waarmee Ahmad Yazdání wordt ingehaald en het “genot”, dat men zich van zijn lezingen voorstelt, een waarschuwing tegen de bahaïstische propaganda van de beminnelijke “samideano” hier alleszins op zijn plaats.’ —

— Jan van der Lans, De Tijd 17 juli 1920

Zijn Haagse vrienden wijzen Yazdání op het artikel en vertalen het voor hem. In reactie schrijft hij:

— ‘Nadat Gods Woord op het grondgebied van Nederland was geproclameerd, werd in een Amsterdamse krant [De Tijd] een uitgebreid artikel tegen Gods Zaak, met vermaningen en raadgevingen aan de esperantisten, gepubliceerd. In dat artikel werd aan alle christenen, vooral esperantisten, de volgende waarschuwing geuit: wij hebben het niet nodig dat iemand uit het Oosten hier komt om ons over religieuze leringen te vertellen, terwijl het christelijk geloof volmaakt en verenigend is. Het Oosten is te donker en onwaardig om de wereld van het christendom te onderrichten. Uit de publicatie van dit artikel heb ik geconcludeerd dat de proclamatie van Gods Woord in diverse plaatsen in Nederland invloed heeft gehad. Het was de oorzaak van twijfel, boosheid, en tegenwerking van bevooroordeelde gelovigen geworden.’ —

— Ahmad Yazdání

Terwijl Yazdání de volgende dag, zondagochtend 18 juli, te Zaandam spreekt voor de Esperanto-groepen in de Zaanstreek, komen te Nijmegen de katholieke esperantisten bijeen voor hun jaarvergadering. En ook daar komt het Bahaïsme ter sprake.

De dag begint met een heilige mis in de kapel van de eerwaarde Zusters van Halle, een stichtende predicatie in Esperanto en de uitvoering van Esperanto-liederen door een dameskoortje. Daarna gebruikt men de lunch in hotel De Bonte Os, waarna omstreeks half drie de eigenlijke vergadering aanvangt.

Nadat voorzitter Petrus Heilker de aanwezigen welkom heeft geheten, en er enkele huishoudelijke mededelingen zijn gedaan, is het woord aan kapelaan Wouter Lutkie. Die benadrukt de vele voordelen van het Esperanto en sluit zijn ‘propaganda-rede’ af met:

—‘Hebben wij een internationale organisatie dan hebben wij ook een internationale taal nodig. En daar rees toen het Esperanto op. En dat dit Esperanto een groot aandeel zal hebben in de katholieke internationale organisatie spreekt vanzelf en zó staat het Esperanto in heerlijke dienst van de Heilige Kerk, welke zich ten doel stelt de verspreiding van Christus liefde over de aarde.’ —

En het verslag vervolgt met:

—‘De voorzitter dankte de eerwaarde heer W. Lutkie, wie hij schetste als een der nobelste en hardste werkers voor ’t Esperanto in dienst der Kerk en “Ad Majorem Dei Gloriam” [ter meerdere ere van God]. Spreker sloot zich als voorzitter van Nederlanda Katoliko aan bij de woorden van kapelaan W. Lutkie, waar deze wees op het gevaar dat zekere Pers Jos Duni [Yazdání] brengt, door in het Esperanto propaganda te maken voor Bahaïsme, een verwording en verdwazing van godsdienst, welke bestreden moet worden. Spreker waarschuwde de aangesloten verenigingen van Nederlanda Katoliko tegen deze propagandist om hem niet in de katholieke Esperanto-verenigingen te ontvangen. Onze Esperantisten werken voor de verspreiding des geloofs en staan lijnrecht tegenover iedere uiting van ongeloof.’ —

De Tijd, 20 juli 1920

Nadat ook een derde spreker heeft gewezen op ‘de grote waarde van het Esperanto als strijdmiddel in de internationale strijd tegen het ongeloof, wordt de bijeenkomst afgesloten met een rondvraag, de Esperanto-mars, en een oproep tot deelname aan het eigen internationale Katholieke Esperanto-congres dat op 15 en 16 augustus in aansluiting op het Wereldcongres te Den Haag zal worden gehouden.

En alsof dat niet genoeg is, besluit de perscommissie van Nederlanda Katoliko op de valreep om, in aanvulling op het artikel van Van der Lans, een brief aan de redactie van De Tijd te zenden. Die brief verschijnt op woensdag 21 juli in de krant. Uit die brief:

— ‘Volkomen eens zijn wij het met de heer Van der Lans, waar hij zegt, dat het Bahaïsme door zijn schijnmooie grondstellingen er geheel op berekend is oppervlakkige en in godsdienstzaken onkundige toehoorders in te palmen. Waaraan wij nog zouden kunnen toevoegen, dat ook de persoon van de heer Yazdání een gevaar is, omdat hij zich als een buitengewoon beminnelijk en innemend mens voordoet.

In de jaarvergadering van Nederlanda Katoliko, die zondag in de stad van de heer Van der Lans gehouden is, heeft echter de weleerwaarde heer W. Lutkie, die in zijn rede over Esperanto ook even het Bahaïsme aanroerde, deze nieuwe godsdienst als een verdwazing bestempeld en de bondsvoorzitter, de heer P. Heilker, heeft die woorden nog uitdrukkelijk onderstreept door de volgende waarschuwing: “Als voorzitter van Nederlanda Katoliko acht ik mij verplicht onze leden ernstig op het hart te drukken, dat het hoogst gevaarlijk, verfoeienswaardig en zelfs verboden is, de heer Yazdání te introduceren bij onze Esperanto-verenigingen. Wij zijn vóór alles katholieken en wij willen niet heulen met onze vijanden, ook al gebruiken zij Esperanto. Wij zullen nooit toelaten dat in de katholieke rangen bressen worden geschoten, waarbij Esperanto als projectiel heeft gediend.” Duidelijker kan onze houding tegenover het Bahaïsme en de Pers Yazdání zeker niet worden aangegeven.’ —

— J. Pastoor, voorzitter der Perscommissie van ‘Nederlanda Katoloko’ in De Tijd, 21 juli 1920

De betrokkenheid van Heilker is opvallend en waarschijnlijk mede terug te voeren op de ontmoeting die hij eerder die maand had met Yazdání. Laatstgenoemde had toen een spreekbeurt gegeven voor de Esperanto Club van Aalsmeer. En Heilker, die in het dagelijks leven directeur / hoofdonderwijzer was van de Rooms-Katholieke Jongensschool in de aangrenzende gemeente Hoofddorp, was daarbij ook aanwezig geweest. Over die ontmoeting schrijft Yazdani:

— ‘Een esperantist van katholieke afkomst stond op nadat ik een lezing had gehouden en maakte mij complimenten voor het feit dat wij beiden taalgenoten waren, maar vanuit religieuze optiek zei hij geen nieuwe onderwerpen te kunnen accepteren. En dat niemand het recht had om nieuwe zaken aan de orde te stellen, of religieus inhoudelijke dingen te vertellen, tenzij hij toestemming had van de Paus. Toen ik vroeg: “Wie heeft voor u prioriteit en wie gehoorzaamt u, de persoon van de Paus of Christus?”, antwoordde hij: “Christus natuurlijk!” Toen zij ik: “Christus heeft vaak gezegd — Er zijn nog vele zaken die ik u moet vertellen, maar uw gehoor kan dat nu niet verdragen, maar hij die na mij komt zal u de hele waarheid vertellen — Dus het verwoorden van onderwerpen die Christus afhankelijk heeft gesteld van de volgende grootse Openbaring, geeft geen ruimte voor inmenging van de Paus.” Dit antwoord veroorzaakte vreugde bij de niet-katholieke esperantisten.’ —

— Ahmad Yazdání

Nederlanda Katoliko

Het Katholieke Esperantisten-Congres, Den Haag 1920
Voorzitter Petrus Heilker gezeten in het midden van de foto.

Nederlanda Katoliko

Johannes (Jan) Romboldus van der Lans, 1925

Bronnen — De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 17 juli 1920; De Tijd 20 juli 1920; De Tijd 21 juli 1920; Katholieke Illustratie 28 augustus 1920; De Tijd 18 februari 1922; De Tijd 10 maart 1922; Katholieke Illustratie 24 juni 1925; Ahmad Yazdani: Verslag van ontstaan en het bezorgen van de Vredestafel aan Den Haag en dienstbaarheid aan de Zaak in Holland en terugkeer naar Iran [Farsi] - Iran 1943; Brabants Erfgoed (website); Österreichische Nationalbibliothek, Esperanto; Katholiek Documentatie Centrum.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis