Pioniers voor Indonesie

Indonesië

Hotel Savoy Homann, Bandoeng

‘Niet langer staan wij gedeeltelijk tegenover elkander. Wij zijn nu naast elkaar gaan staan, hoezeer ook geschonden en gescheurd en vol littekens van wrok en spijt.’ — Met deze woorden draagt Koningin Juliana op 27 december 1949 in de Burgerzaal van het Paleis op de Dam de soevereiniteit van Nederlands-Indië over aan de nieuwe ‘Republiek der Verenigde Staten van Indonesië’:

— ‘Het is een voorrecht deze daad van overdracht der soevereiniteit te verrichten, tegenover de geschiedenis, of beter gezegd voor het aangezicht Gods, Die weet, waarom dit samengaan in vrijheid niet eerder en ook niet later werd bereikt, en Die het falen kent der generaties, maar Die ook ziet, of wij kunnen dienen in het plan voor de gang der mensheid. Moge dit thans zo zijn.’ —

— Koningin Juliana

Vooruitlopend op deze gebeurtenis had de Behoeder er bij de Regionale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van India, Pakistan en Birma per telegram, gedateerd 5 mei 1948, op aangedrongen om ‘vrijwillers te zenden naar Siam [Thailand] en Indonesië.’ De Raad had deze opdracht toegevoegd aan haar lopende vierjarenplan dat in april 1950 zou eindigen. Als blijkt dat het niet lukt om op tijd een vrijwilliger voor Indonesië te vinden, besluit raadslid Khodarahm Payman om zelf te gaan. Khodarahm Hormozdyar Payman (1911-2002) is afkomstig uit een bahá’í familie in Yazd, Iran. In 1942 was hij naar Bombay (nu Mumbai), India, verhuisd om er een carrière in het bedrijfsleven te beginnen. Tijdens zijn verblijf daar was hij gekozen in de Regionale Geestelijke Raad. Als Payman in april 1950 in Jakarta arriveert woont daar slechts één bahá’í: de Brabander Wim Grosfeld. Twee andere Nederlandse bahá’ís: Jan-Piet de Borst en Henk Buys zijn weliswaar afgelopen oktober ook in Indonesië aangekomen, maar hebben zich respectievelijk in Medan op Sumatra en in Bandoeng gevestigd.

Wilhelmus Engelbertus Maria Grosfeld (1893-1960) is afkomstig uit Den Bosch. Hij woont al sinds 1919 in Nederlands-Indië, eerst in Padang op Sumatra later in Batavia op Java, waar hij werkzaam was in de houthandel en als ‘houtkeuringsambtenaar’ bij de Dienst Bosbeheer. In 1925 was hij op een verlofreis in Port Said bahá’í geworden, en na een bezoek aan Haifa was hij begin 1926 weer naar Java teruggekeerd. In 1933 maakte hij een wereldreis en bracht hij een tweede bezoek aan Haifa, waarbij hij opnieuw de Behoeder ontmoette. Daarna woonde hij in de periode 1934-1938 in Nederland en had daar voornamelijk schriftelijk contact met geloofsgenoten. Na de oorlog, die hij doorbracht in een Japans interneringskamp, was hij naar Nederland gegaan, maar in juni 1947 weer teruggekeerd in Batavia.

Payman huurt een etage bij een Nederlands echtpaar en vraagt zijn gezin om zich bij hem te voegen. Hij krijgt ook steun van zijn neef, Rustom Pamanian, en een Perzische bahá’í uit Pakistan, Borzoo Sohaili.

Om het nieuwe onafhankelijke land op te bouwen en de idealen van de Verenigde Naties te populariseren organiseert het V.N. Voorlichtingscentrum voor het Verre Oosten in juli 1951 in Den Pasar op Bali een tweede Regionale Conferentie van Non-Governementele Organisaties. De vorige conferentie werd twee jaar eerder in Bangkok gehouden. De conferentie zal worden voorafgegaan door kennismakingsdagen en een grote tentoonstelling in Bandoeng op West-Java.

Maandagochtend 23 juli arriveren de eerste afgevaardigden op het vliegveld Andir bij Bandoeng. Onder hen ook drie bahá’ís: Shirin Fozdar, Stanley Bolton Jr, en Borzoo Sohaili. Zij worden opgewacht door de Nederlandse gedelegeerde Henk Buys. De van oorsprong Amsterdamse elektrotechnicus Hendrik Buys (1891-1962) is vrijmetselaar en nog maar kort bahá’í. Hij woont al bijna 20 jaar in Indië, aanvankelijk in Palembang op Sumatra later in Bandoeng. Na de Tweede Wereldoorlog met gevangenschap in een Japans interneringskamp, was hij teruggekeerd naar Amsterdam en daar, via zijn interesse in Wereldfederalisme, in 1948 bahá’í geworden. In 1949 was Buys, met morele steun van de Behoeder, teruggegaan naar het inmiddels onafhankelijke ‘Indonesië’. Gezien de nog weinig stabiele situatie in de voormalige kolonie was zijn tweede echtgenote, Marie Th. Buys-Hulshoff, ook bahá’í, in Amsterdam gebleven.

Buys vergezeld zijn geloofsgenoten naar het prestigieuze Hotel Savoy Homann, een begrip op Java. Daar wacht de pers op hen. De lokale correspondent van het Algemeen Indisch Dagblad bericht:

— ‘De afgevaardigden uit Aziatische landen, Australië en Nieuw Zeeland voor de non-gouvernementele conferentie van de UNO [United Nations Organization] op Bali zijn nog niet voltallig in Bandoeng gearriveerd. Van de negentig afgevaardigden zijn er pas achttien in onze stad aangekomen. Maar deze achttien vertegenwoordigen reeds een verscheidenheid van naties en richtingen: men vindt er mensen uit India bij, uit Pakistan, de Filippijnen, Perzië, voorts uit Tasmanië en ook uit Amerika. Opvallend is het grote aantal vrouwen: onderwijzeressen, medici, sociale werksters etc. […] Zoals bekend komen zij hier om de grote expositie van de UNO bij te wonen.

Toen wij het gastenboek van Hotel Savoy Homann doorbladerden, werd onze aandacht onwillekeurig getrokken door de naam van een Perzische dame: mevrouw Shirin Fozdar. Het is te begrijpen, dat wij graag iets wensten te vernemen over de olieproblemen van haar land, het grootste internationale conflict in deze tijd.

Maar toen wij haar opzochten, verklaarde zij plotseling: “Ik kan niets vertellen over Iran, dat ik al jaren lang heb verlaten. Ik ben presidente van de Religious & Moral Education & Internationalism & Peace Section van de All India Educational Conference, over deze beweging kan ik U wel het een en ander vertellen.”

Kortom, mevrouw Shirin Fozdar, de charmante Perzische dame van middelbare leeftijd, is propagandiste van het Bahá’í Geloof, een wereldgodsdienst of zoals ze zei, de godsdienst voor alle mensen, zowel Islamieten, Christenen, Joden en anderen. Zij is woonachtig in India.

Voordat zij over bet wezen van deze godsdienst sprak, nam zij ons mee naar een kamer, waar zij ons voorstelde aan andere afgevaardigden van deze godsdienstbeweging: de heer Borzoo Sohaili, eveneens een Pers en afkomstig uit Pakistan en de heer Stanley Bolton Jr., een afgevaardigde van de Bahá’í beweging uit Tasmanië. In het gezelschap bevond zich ook de heer H. Buys, een Nederlander, voorzitter van de Bahá’í beweging in Bandoeng. Eerlijk gezegd, wij hadden niet geweten, dat er zo’n beweging in onze stad bestond. Deze bestaat hier echter reeds meer dan een jaar.

En om eerlijk te blijven, wij wisten niet eens, dat er een Bahá’í beweging op de wereld bestond. Maar deze beweging, ontstaan in Perzië, bestaat reeds meer dan honderd jaar en heeft 2.500 centra in bijna honderd landen op de wereld. Het grootste centrum is te vinden in Perzië, het daarop volgend in Amerika, verder in India. De vertegenwoordiger voor Indonesië is de heer K.H. Payman, woonachtig in Jakarta.

Mevrouw Shirin Fozdar is evenals haar geloofsgenoten uiterst vriendelijk. Uit onze conversatie bleek, dat zij een zeer vooraanstaande plaats inneemt in deze wereldbeweging. Zij was het in hoofdzaak, die in het gezelschap het woord voerde. Laten wij dus deze charmante Perzische, gekleed in nationale Perzische klederdracht, aan het woord.

Wat de Bahá’í beweging is? Mevrouw Shirin Fozdar haalde vele citaten aan uit de Koran, de Bijbel en uit de leer van Zoroaster. Zij trok dan de conclusie, dat de Bahá’í beweging de verwezenlijking is van al deze en andere godsdiensten.

De Bahá’í beweging leert de Islamiet om Islam te blijven [sic], de Christen blijft Christen en iemand anders van een andere godsdienst mag deze godsdienst blijven belijden. Maar als men Islam is dan moet men voor 100% de leer van Mohammad volgen. En de Christen moet voor 100% handelen volgens de voorschriften van de Bijbel. Kortom, ieder mens dient de voorschriften van de door hem beleden godsdienst uit te voeren. Ziedaar de leer van de Bahá’í beweging.

Waarom men naar Bali gaat voor het bijwonen van de regionale non-gouvernementele conferentie? Wel, zegt Mevrouw Shirin Fozdar, om de eenvoudige reden, dat de UNO een stap is naar de verwezenlijking van de doelstellingen der Bahá’í beweging. “De UNO is immers een stap naar een wereldregering, met eenheid van mensdom, eenheid van godsdienst, met een universele eenheidstaal, gelijke status voor mannen en vrouwen, harmonie tussen godsdienst en wetenschap, economische gelijkheid tussen alle mensen, kortom een wereldregering, die in staat is om een eeuwige wereldvrede te waarborgen. Wij gaan naar de conferentie op Bali om deze idealen te helpen verwezenlijken”.

Voor mevrouw Shirin Fozdar schijnt alles eenvoudig te zijn, omdat “alles duidelijk in de leer van alle godsdiensten is vervat.” En zij sprak dan over de godsdienst der toekomst, welke voor haar gelijk is als de toekomst voor alle godsdiensten: de internationale Bahá’í beweging …’ —

Algemeen Indisch Dagblad 24 juli 1951

De volgende dag maken de gedelegeerden ’s-ochtends een excursie naar ondernemingen in de bergen bij Bandoeng. De Bahá’í-delegatie gaat ook mee. De krant schrijft:

— ‘De tocht die de gedelegeerden voor de Bali-conferentie […] ondernamen naar de [thee en kina] onderneming Kartamanah en de electriciteits-centrale in de nabijheid, was zeer geslaagd. Niet omdat er op de tocht veel werd gezien, maar wel omdat zoveel nationaliteiten met zovele levensrichtingen vertegenwoordigd waren. […] Ook de Perzische Shirin Fozdar was vanzelfsprekend aanwezig, evenals de Tasmaniër Stanley Bolton Jr. en de Pers Borzoo Sohaili van de Bahá’í beweging. Het was een aangename tocht, die zeker van belang kan zijn voor het bevorderen van het tourisme in dit land.

Na een bezoek aan het Geologisch Museum, waren de dames, [in de middag] de gasten van de Bandoengse International Women Club . […] de bijeenkomst droeg een bijzonder karakter, niet alleen doordat er zovele nationaliteiten vertegenwoordigd waren, doch ook door de uiteenlopende klederdrachten der bezoeksters. Het gesprek betrof vanzelfsprekend voornamelijk vrouwelijke aangelegenheden. De buitenlandse gasten waren verrast over de mooie sarongs en kabaja’s, de geurige thee en de rijke bloemenpracht op het erf. Pas later kwamen de toespraken […]

Miss Fé de Palma stelde de gasten één voor één voor aan haar Bandoengse vriendinnen. Onder meer verklaarde zij, dat zich bij de Filippijnse vrouwendelegatie, bestaande uit zeven dames, twee Amerikaanse vrouwen bevinden, die zich echter in hun hart reeds Filippino’s voelen. Voorts sprak zij over het nut van samenwerking en hechte vriendschap tussen de vrouwen over de gehele wereld.

Daarop nam de Perzische propagandiste van de Bahá’í beweging uit India het woord, de vurige en dynamische Mevrouw Shirin Fozdar, die dadelijk begon met het uiteenzetten van de doelstellingen van deze beweging. Zij gaf onder meer als haar mening, dat vrouwen dezelfde rechten dienen te hebben als de mannen, omdat slechts vrouwen in staat zijn kinderen te baren.

De vrouwen hebben inderdaad kleinere schedels dan de mannen, maar dit wil niet zeggen, dat zij intellectueel op een lager peil staan. “Ware dit zo het geval, dan zouden de buffels ook knapper moeten zijn dan de mannen, omdat de buffels immers grotere schedels bezitten.” […]

De bijeenkomst werd besloten, met een toespraak van Mevrouw Ema Somanegara, in het Engels vertaald door Mevrouw Panggabean. Zij gaf een uiteenzetting van de historie der vrouwenbewegingen Indonesië en verklaarde, dat de Indonesische vrouw er ook opnieuw naar streeft om te komen tot hechte vriendschap tussen alle vrouwen over de gehele wereld en een langdurige wereldvrede. In Bandoeng zijn vrouwen van alle nationaliteiten elkander goed gezind. En dit is een eerste stap om te komen, tot een hechte vriendschap tussen vrouwen uit alle landen, zo verklaarde Mevrouw Erna Somanegara.’ —

Algemeen Indisch Dagblad 25 juli 1951

Nadat men op woensdag nog een bezoek heeft gebracht aan de krater van de vulkaan Tangkoeban-prahoe, vertrekken de gedelegeerden op donderdagochtend per vliegtuig naar de luchthaven Kemajoran bij Jakarta. Nog diezelfde middag gaan zij in de haven van Tandjong Priok aan boord van het stoomschip Plancius dat hen naar Buleleng op Bali zal brengen. Op zaterdag wordt een tussenstop gemaakt in Soerabaja:

— ‘Hedenmorgen arriveerde, het gezelschap, dat de regionale conferentie van de Verenigde Naties op Bali zal bijwonen met de “Plancius” in Soerabaja. Dit gezelschap, dat uit ruim honderd personen van twaalf verschillende nationaliteiten bestaat, stapte in [de haven] Tandjong Perak in autobussen en taxies, waarmee een rondrit door de stad werd gemaakt. Te ongeveer elf uur werd afgestapt in het Oranje Hotel, dat in samenwerking met het reisbureau Nitour de bezichtiging van de stad verzorgde. Hier werden verversingen gebruikt, waarop het gezelschap weer terugkeerde naar de “Plancius”, die hedenmiddag naar Bali is doorgevaren.’ —

De Vrije Pers 28 juli 1951

Vanuit Buleleng wordt de reis naar Den Pasar, van noord naar zuid dwars door Bali, per auto voortgezet. En daar wordt dan op zondagmiddag in het ‘smaakvolle paviljoen tegenover het Bali Hotel’ de conferentie officieel geopend.

— ‘Meer dan 100 afgevaardigden en waarnemers uit acht landen — Indonesië, Birma, India, Pakistan, de Filippijnen, Australië, Nieuw-Zeeland en Singapore — wonen de conferentie bij. In zijn openingsrede herinnerde de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken [Achmad] Soebardjo eraan, hoe de Verenigde Naties “Indonesië geboren hielpen worden” en dat Indonesië wel “het kind der Verenigde Naties" wordt genoemd.” —

Nieuwe Courant 31 juli 1951

Tijdens de conferentie verdeelt de bahá’í-delegatie zich over vier van de vijf ‘werkcomités’. Als op donderdagmiddag de conferentie wordt gesloten zijn er 33 resoluties aangenomen, o.a. over fondsen voor publiciteitsactiviteiten, over het opzetten van voorlichtingscentra, over beurzen voor technische studies, over hulp aan vluchtelingen, over steun aan organisaties van de VN zoals UNICEF en UNESCO, en over het verkrijgen van meer papier voor nieuwsbladen in de ontwikkelingsgebieden. Tot slot zijn de gedelegeerden die avond te gast op een door de Minister van Voorlichting, Arnold Mononutu, aangeboden diner. In haar rapport schrijft de Bahá’í-vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties in New York:

— ‘Het is zeker dat iedereen die betrokken was bij de conferentie op z’n minst het woord “Bahá’í” heeft gehoord en dat een meerderheid iets weet van de principes, geschiedenis en doelstellingen van het Geloof. Wij zijn van mening dat de bahá’í-afgevaardigden veel hebben bijgedragen aan de conferentie; waardevolle contacten hebben gelegd met de aanwezige Indonesische functionarissen, en erin zijn geslaagd om de Boodschap over te brengen aan allen met wie zij in contact kwamen. Wij zijn er zeker van dat de bijdragen van de bahá’í-delegatie niet alleen gewicht zullen geven aan de activiteiten van de internationale Bahá’í-gemeenschap, maar ook bahá’í-activiteiten zullen stimuleren in Indonesië zelf, dat momenteel een van de voorposten is van het Geloof.’ —

— Mildred Mottahedeh

Nadat in oktober 1952 de Behoeder de zogenoemde ‘Tienjaren Kruistocht’ heeft aangekondigd en een jaar later in New Delhi de Asian Intercontinental Teaching Conference heeft plaatsgevonden - waarbij de situatie in Indonesië uitvoerig aan de orde is geweest - vestigen zich in de daaropvolgende drie jaar een 20-tal Perzen, voor het merendeel artsen, op eilanden van de uitgestrekte archipel. Zij maken het mogelijk dat in april 1954 in Jakarta de eerste Plaatselijke Geestelijke Raad van de Bahá’ís kan worden gekozen. De raad van negen leden bestaat, met uitzondering van Grosfeld, in zijn geheel uit Perzen. Nog datzelfde jaar wordt de ‘Madjelis Rohani Baha’i Djakarta’ door het Ministerie van Justitie als rechtspersoon erkend, en kan in 1955 met hulp van de Regionale Raad van de Bahá’ís van India, Pakistan en Birma, een pand worden aangeschaft dat dienst gaat doen als Bahá’í Centrum (Haziratu’l-Quds).

Indonesië

Het Algemeen Indisch Dagblad, 24 juli 1951

Indonesië

De Bahá’í-gedelegeerden aan boord van de Plancius: (v.l.n.r.) Stanley Bolton Jr, Shirin Fozdar, Henk Buys en Borzoo Sohaili.

Plancius

Stoomschip Plancius

Bali Hotel

Paviljoen van het Bali Hotel in Den Pasar, 1948

New Delhi

Asian Intercontinental Teaching Conference, New Delhi 7-15 oktober 1953

Jakarta

Plaatselijke Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Jakarta: (v.l.n.r staand) Rustam Payman, Kishan Khemani, Keykhosrow Payman, Kamran Samimi (v.l.n.r. zittend) Hushang Maani, Soraya Maani, Wim Grosfeld, Parvin Payman, Khodarahm H. Payman.

Jakarta

Het Bahá’í Centrum te Jakarta, 1955

Bronnen — Baha’i News januari 1949; Baha’i News maart 1951; Algemeen Indisch Dagblad 31 mei 1951; Algemeen Indisch Dagblad 17 juli 1951; Algemeen Indisch Dagblad 24 juli 1951; Algemeen Indisch Dagblad 25 juli 1951; De Vrije Pers 28 juli 1951; Baha’i News oktober 1951; De Nieuwsgier 21 april 1954; Baha’i News november 1954; Mildred Mottahedeh: ‘Report of Baha’i Activities in Relation to the United Nations.’ In: The Baha’i World 1950-1954 volume 12; The Baha’i World 1954-1963 volume 13; Brief BWC aan NGR 2 augustus 1984 (Grosfeld); Brief BWC aan NGR 26 oktober 1986 (Grosfeld); Natalie Nobini-Kesheh: Guided Religion, Religious Policy in Old Order Indonesia and the Banning of the Baha’is. Thesis Monash University, 1991; Robin Maule aan De Vries, brief 30 januari 2005; Leiden University Libraries, Digital Collections; Nationaal Archief; Stadsarchief Gemeente Amsterdam.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis