Theosofie
Embleem van de Theosofische Vereniging
‘De reusachtige vorderingen der wetenschap, haar toepassing op nijverheid en verkeer, hebben het aanzien der wereld en der gehele samenleving veranderd’, concludeert Pierre D. Chantepie de la Saussaye, hoogleraar in de godgeleerdheid aan de Leidse Universiteit en specialist in de godsdienst-geschiedenis, in 1903. En hij vervolgt: — ‘Nooit heeft de wetenschap zo groot een omvang en macht verkregen in de wereld als in de laatste vijftig jaren, waarin zij alle levensvoorwaarden heeft veranderd.’
De praktische kracht van de wetenschappelijke aanpak wordt ook gevoeld in het godsdienstig leven. Het als ‘onbewezen’ of ‘irrelevant’ terzijde schuiven van wonderen, dogmatiek en fundamenten, maakt niet alleen theologen, maar ook hun toehoorders zo ‘vrijzinnig’ en ‘modern’ dat meer dan een enkeling uiteindelijk de Kerk verlaat.
In de volkstellingen die sinds 1830 om de tien jaar in Nederland worden gehouden toont de ontkerkelijking zich voor het eerst in de telling van 1880: 0.3% van de bevolking blijkt dan niet meer tot een kerkgenootschap te behoren. Twintig jaar later is dat percentage gestegen naar 2%. En het zal blijken dat dit niet het einde van die ontwikkeling is.
Het verlies van God voelt voor velen echter als een fantoompijn: er móet iets zijn wat de leegte vult en het verlies goedmaakt. Zich verzamelend rond tijdschriften met titels als: De Dageraad (1855), Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied (1868), Vragen des Tijds (1875), Licht en Waarheid (1890), Het Rozekruis (1890), Theosophia (1892), Evolutie (1893), De Nieuwe Tijd (1893), Het Toekomstig Leven (1897), De Jonge Gids (1897), Levenskracht (1907), De Vrije Mens (1907), Eenheid (1910), De Ster in het Oosten (1912) … tracht menigeen betekenis te geven aan een bestaan dat geen betekenis meer lijkt te hebben.
Voor hoogleraar Chantepie de la Saussaye is de groei van de vele buitenkerkelijke religieuze initiatieven echter bovenal een bewijs voor het tekortschieten van, wat hij noemt, de ‘godsdienst der wetenschap.’ Die geeft volgens hem geen antwoord op de ‘grote vragen des levens’. En nu de akker van het Christendom is omgeploegd en de nieuwe oogst nog op zich laat wachten, ziet hij met afschuw hoe aan de randen van het veld het onkruid woekert—‘de opzichtige, giftige bloemen van toverij en bijgeloof.’
— ‘Wie had het gedacht? De 19-de eeuw, zo prat op haar verlichting, de Eeuw der Wetenschap, zou eindigen met een opleven van allerlei, ook de meest vreemdsoortige vormen van godsdienst. […] In de lagere kringen der samenleving tiert het bijgeloof, trots alle uitbreiding van schoolonderwijs; onder de hogere is mystische stemming in de mode. Het zijn niet alleen boeken en ideeën waarin dit een en ander leeft, allerwege verzamelen zich kringen en sticht men kerken. Parijs krioelt van “petites religions” met zonderlinge ceremonies, daar ontmoet men dienaars van het licht en dienaars van Satan, Luciferisten, nieuwe Esseners, vereerders van Isis en Boeddhisten van verschillende soort.’ —
— P.D. Chantepie de la Saussaye
Het is op de drempel van de 20-ste eeuw — de tijd waarin velen, ondanks alle kennis, het paradoxale gevoel hebben voor ‘de donkere poort van de volstrekte onzekerheid’ te staan — dat de Bahá’í Openbaring zijn intrede doet en in Nederland zijn eerste ‘bahaïsten’ krijgt. Belangrijk in dit verband is de nieuwe ‘grote geestelijke macht onzer dagen’ die wordt aangeduid met de term ‘Theosofie’.
Zoals de 19-de eeuw in zekere zin was begonnen met het Réveil (de opwekking), zo begint de 20-ste eeuw met de ‘Theosofie’ (de godswijsheid). Nu de wetenschap zich definitief heeft losgemaakt van de (christelijke) godsdienst — wereld en God, stof en geest, rede en openbaring steeds verder uit elkaar groeien — wil de Theosofie deze kloof dichten door een nieuwe synopsis (eenheidsvisie) te zijn; het nieuwe overkoepelende overzicht dat laat zien hoe alles met elkaar samenhangt. Of, zoals de Ierse dichter, theosoof en Nobelprijswinnaar W.B. Yeats het in 1928 zou verwoorden: ‘Holding reality and justice in a single vision’ (werkelijkheid en rechtvaardigheid in één enkele visie samenbrengen).
Theosofie is oorspronkelijk de naam voor ‘de kennis van God of het goddelijke’ die men verkrijgt door ascese, bespiegeling en zelfinkeer; de naam dus van een speciale (christelijke) ervaring. Ook de leden van de Nederlandse Afdeling van de Theosofische Vereniging, die zich in 1897 vanuit New York in Nederland had gevestigd, verlangen naar theosofie, maar hun inspanningen beogen een breder doel. De vereniging omschrijft haar missie als volgt: 1) het vormen van een kern van de algemene broederschap der mensheid, zonder aanzien van ras, geslacht, kaste, kleur of godsdienst; 2) het aanmoedigen van de vergelijkende studie van godsdienst, wijsbegeerte en wetenschap; 3) het naspeuren van onverklaarde natuurwetten en van de sluimerende geestelijke krachten in de mens’. ‘Hedendaagse theosofen’, zo merkt hoogleraar theologie Hendrik Marius van Nes in 1900 op, onderscheiden zich van de klassieke in het kenmerk ‘dat zij de essentiële waarheid willen aanwijzen die verborgen ligt onder alle stelsels van godsdienst, wijsbegeerte en wetenschap en zo één universele religie in het leven trachten te roepen.’
In loge-bijeenkomsten, via lezingen en middels talrijke publicaties gaan theosofen (vooral in het Hindoeïsme en Boeddhisme) op zoek naar ‘de Godsdienst die in het gewaad der godsdiensten gekleed is.’ Vanwege dit streven is het niet verrassend dat zij tot de eersten behoren die de nieuwe uit Perzië en Palestina afkomstige Bahá’í Openbaring onderzoeken. In 1907 noemen zij het ‘Bahaïsme’ voor het eerst in hun maandblad Theosophia. Twee jaar later volgt in hetzelfde tijdschrift onder de titel ‘Babisme en Behaïsme’ een uitgebreid artikel. En het is de N.V. Theosofische Uitgeversmaatschappij die in 1913 een eerste Bahá’í-brochure uit het Engels vertaalt en uitgeeft: De Bahaï-Beweging. Daarin wordt voor het eerst ook een in dit verband belangrijk kenmerk van de nieuwe beweging genoemd, namelijk de morele plicht om de persoonlijke geloofsovertuiging in overeenstemming te brengen met de stand der wetenschap.
Tijdens zijn verblijf in Parijs in 1911 had ‘Abdu’l-Bahá dat principe in een toespraak als volgt verwoord:
— ‘Overweegt, wat de mens onderscheidt van alle geschapen wezens en hem tot een uniek schepsel maakt. Is dat niet zijn denkvermogen, zijn verstand? Zal hij hiervan geen gebruik maken bij het bestuderen van religie? Ik zeg u: weeg in de balans van rede en wetenschap zorgvuldig alles af wat u als religie wordt aangeboden. Als het deze test doorstaat, aanvaardt het dan, want het is de waarheid! Zo niet, verwerpt het dan, want het is onwetendheid! […]
Breng al uw overtuigingen in harmonie met de wetenschap. Er kan geen tegenstelling zijn, want waarheid is één. Als godsdienst, ontdaan van bijgeloof, tradities en onbegrijpelijke dogma’s blijk geeft van haar overeenstemming met de wetenschap, dan zal er één grote verenigende en reinigende kracht in de wereld zijn die alle oorlogen, meningsverschillen, tweedracht en strijd zal wegvagen — en dan zal de mensheid verenigd zijn in de kracht van de Liefde Gods.’ —
— ‘Abdu’l-Bahá
Bronnen — Dr. H. M. Van Nes: De Nieuwe Mystiek - Rotterdam 1900; P. D. Chantepie de la Saussaye: ‘Geestelijke machten, Indrukken, denkbeelden, vragen.’ In: (tijdschrift) Onze Eeuw - Haarlem 1903, jaargang 3, p. 400 t/m 443; Idem jaargang 4, p. 394 t/m 420; Ds. G. Wisse Jr.: De Moderne Theosophie - Kampen 1909 (boeken basis); A.E. Thierens: Theosofie, de theosofische vereniging en de theosofische beweging (twee delen). In: De Nieuwe Gids februari 1910 (dbnl); Jan Romein: Op het Breukvlak van Twee Eeuwen, de westerse wereld rond 1900 - Amsterdam 1967; Aart Aarsbergen et al: Kroniek van Nederland - Amsterdam 1987; Mario Gibbels: De Theosophische Vereeniging in Nederland 1880-1930 - [z.p.] maart 1988; Bas Heijne: Angst en Schoonheid, Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen - Amsterdam 2013; ‘Abdu’l-Bahá: Paris Talks - Bahá’í Reference Library.
Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis