De Wereldleraar
Frits (Frik) Kerdijk
De Grote Oorlog is zijn vierde jaar ingegaan, als de loge van de Neutrale Onafhankelijke Orde van Goede Tempelieren te Winschoten, middels een serie advertenties in het regionale dagblad Winschoter Courant, bekend maakt dat zij op donderdagavond 21 maart een openbare vergadering belegt in De Harmonie. De heer F. Kerdijk uit Nunspeet zal daarin spreken over ‘BEHA-OELLAH [Bahá’u’lláh], een Perzische wereldleraar. Deze wereldleraar verkondigde de eenheid van alle Godsdiensten op grond van hun eenheid van aard’, aldus de advertenties. De toegang is voor leden van de loge gratis, anderen betalen een kwartje.
De Neutrale Onafhankelijke Orde van Goede Tempelieren (1907) is op dat moment een vorm van vrijmetselarij waarin zowel mannen als vrouwen bouwen aan ‘een tempel van nuchterheid, broederschap en vrede’ en zich daarbij vooral richten op de bestrijding van alcoholgebruik. De orde heeft in Nederland zo’n 100 afdelingen, ‘loges’ genaamd.
De advertenties gaan vergezeld van een ingezonden brief waarin het bestuur van de Tempelieren-Loge ingaat op de achtergrond van haar voornemen, namelijk de breed gevoelde behoefte aan ‘nieuwe idealen en nieuwe bezieling’. Namens het bestuur schrijft electro-technicus Klaas Zuurman ondermeer:
— ‘Zó is de mens opgegaan in zijn genoegens en begeerten, zó in beslag genomen door het werk van de dag, dat ten slotte alleen het bezit van materiële dingen voor hem van belang is. Met voorbijzien van al het andere heeft alleen het tastbare voor hem waarde, alleen de beschikking over datgene, wat hij met zijn hand vast kan houden is hem inspanning waard. Al het andere is niet praktisch, geen werk voor moderne mensen. Intussen is het gevolg er van, dat allen zich werpen op dezelfde dingen. Een voortdurend gejaag is het langs dezelfde wegen, met het gevolg dat botsingen hoe langer hoe meer voorkomen, strijd ontbrandt, de strijders elkaar op alle mogelijke manieren trachten te overvleugelen. Steeds vinniger, steeds scherper staan de partijen tegenover elkaar, hersenen en handen worden tot het uiterste ingespannen, totdat ten slotte de strijd verloopt in een bloedige massa verminkte overblijfselen. […] Dan komt de tijd voor nieuwe idealen, voor nieuwe bezielingen. […] In deze tijd van wisseling leven we ook nu. Het is daarom m.i. goed gezien van de Tempelieren-Orde alhier, ook aan de opbouw van het nieuwe het hare bij te dragen, door de heer Kerdijk in de gelegenheid te stellen a.s. donderdag zijn beschouwingen ten beste te geven met betrekking tot het mooie wat hij meent te zien in de beweging, de laatste 50 jaren in Perzië ontstaan en welke de eenheid van alle godsdiensten predikt. […] Ten slotte nog een kleine inleiding voor het onderwerp van die avond, door de spreker aan ons ingezonden:
BEHA-OELLAH — GLORIE GODS. Een Perzisch wereldleraar.
In de tweede helft van de vorige eeuw trad in Perzië een man op, die mensen-verheffende en naar zijn eigen overtuiging wereld-verlossende woorden tot de mensheid richtte. Deze man, bijgenaamd BEHA-OELLAH [Bahá’u’lláh] (GLORIE GODS), gevoelde zich een nieuwe Openbaring Gods een opvolger van Mozes, Jezus en Mohammed. Hij predikte een vereniging van alle godsdiensten, een samenvloeiing van alle rassen en volkeren der aarde, de geestelijke vrede; niet zo bedoeld dat alle onderscheiden worden opgeheven, maar zodanig, dat elk volk en elke godsdienst zijn eigenaardigheden natuurlijker wijze behoudt, doch alleen de tegengesteldheden, die steeds elkaars vernietiging nastreven, worden opgelost. Thans enige miljoenen tellende aanhang, voornamelijk in Perzië, Aziatisch Turkije en de U. S. A. begint zich allengs ook uit te breiden naar Brits-Indië en sporadisch ook in West Europa. De ontwikkeling ging in Perzië en Turkije gepaard met hevige godsdiensttwisten, vervolgingen en jarenlange gevangenisstraf voor Beha-Oellah [Bahá’u’lláh] zelf te Akka in Syrië. Hij zelf is intussen overleden en zijn thans ruim 70-jarige zoon en apostel Abdoel Beha Abbas [‘Abdu’l-Bahá Abbas] vormt nu het middelpunt der beweging.’ —
— Winschoter Courant 16 maart 1918
‘Wereldleraar’ was een nieuw begrip dat in 1909 in gebruik was gekomen bij de internationale Theosophical Society (Theosofische Vereniging). Die zag zichzelf vanaf die tijd niet langer meer als een alles-overkoepelende levensvisie waarbinnen alle godsdiensten moeiteloos een plekje konden vinden, maar ook en vooral als een messiaanse beweging, waarbij de komst van ‘de Wereld-Leraar’ —de Wederkomst van Christus—centraal stond. Om de komst van de Wereld-Leraar voor te bereiden was in 1911 de Internationale Orde van de Ster in het Oosten opgericht. Onder de kop ‘De Komende Wereldleraar’ schreef een Haagse sympathisant:
— ‘In de laatste tijd is er over de gehele wereld een toenemende beweging gaande, waarvan de aanhangers geloven in de spoedige komst van een Groot Wereldleraar. Mevr. A. Besant [internationaal president van de Theosophical Society] is ook hiervoor weer de ijverige propagandiste. Nu in de twee jaren, dat de beweging in de tegenwoordige Orde [van de Ster in het Oosten] is omgezet, heeft zij in vele landen grote omvang gekregen. Mej. C. Dijkgraaf en de heer H. Van Ginkel, beiden te Blaricum, zijn de landelijke vertegenwoordigers. Onder de honderden aanhangers bevinden zich ook enige bekende Nederlandse predikanten […] Voor velen zal het wel onverklaarbaar zijn, hoe in deze zogenaamd verlichte tijd een dergelijke beweging zonder veel moeite en zonder grote propaganda zo in omvang kon toenemen. Men schijnt te gevoelen dat een Groot Wezen alleen de boel kan rechtzetten; dat er bijzondere Hogere leiding nodig is. Overal versplitsing, nergens richting. In politiek en godsdienst, in staathuishoudkunde, kunst en wetenschap—nergens houvast voor de menigte. Wel ontwaart men in verschillende richting het kiempje van een ontluikend broederschaps-begrip. maar zo verscholen is dit, dat een reuzenmacht nodig schijnt het verder te doen ontkiemen. […]
De geschriften, die zich met die komst bezig houden, stapelen zich met de dag op; de “Theosofische Uitgevers-maatschappij” te Amsterdam blijft voortgaan met het publiceren van deze geschriften, hetzij van vertalingen of van oorspronkelijke stukken.’ —
— De Avondpost 15 december 1912
Werktuigkundig ingenieur Frits (Frik) Kerdijk (1879-1972), de spreker in De Harmonie, komt uit een liberaal van oorsprong Joods gezin. Zijn vader was een bekende ondernemer en politicus. Samen met zus Anna (1882-1944) is Frik via de Theosofische Vereniging en de Orde van de Ster in het Oosten geïnteresseerd geraakt in het Bahaïsme, een ‘universele godsdienst’ die, net als de vereniging, de wezenlijke eenheid van godsdienst benadrukt.
Maar er bestaat ook een belangrijk verschil. Zowel Frik als Anna, en met hen de meeste andere theosofen, zien Bahá’u’lláh weliswaar als een wereldleraar, maar niet als DE Wereldleraar; een ster in het Oosten, zeker, maar niet DE Ster. Die moet naar hun inzicht nog verschijnen. De Utrechtse apotheker en theosoof Anna C. Alblas-Sorber had het een paar jaar eerder als volgt verwoord:
— ‘Ook deze Bahá’u’lláh, evenals de tegenwoordige Abbas Effendi [‘Abdu’l-Bahá], moet veel meer als tussenpersoon beschouwd worden en de werkelijke Leraar kan nog steeds verwacht worden. Wanneer wij ten minste de grootse verwachtingen lezen, die de Báb van zijn opvolger had, zouden wij, afgezien van alle edele eigenschappen der beide opvolgers, aan een nog grotere persoonlijkheid en vooral aan een nog grotere geest moeten denken, bestemd om de nieuwe godsdienst te verspreiden of hem op te nemen onder een algemene grote godsdienst, die eens komen zal.’ —
— Anna C. Alblas-Sorber in Theosphia april 1913
Terug naar Oost-Groningen. Een 50-tal belangstellenden komt daar naar De Harmonie om naar Kerdijk te luisteren. In haar editie van zaterdag 23 maart doet de Winschoter Courant verslag:
— ‘Door de Loge te Winschoten van de Neutrale Onafhankelijke Orde van Goede Tempelieren, was donderdagavond in ’t hotel “De Harmonie” alhier een vergadering belegd, waarin door de heer F. Kerdijk van Nunspeet een lezing werd gehouden over „Beha-Oellah” [Bahá’u’lláh] (Glorie Gods) een Perzisch wereldleraar, een man, die zich zelf gevoelde als een nieuwe Openbaring Gods, een opvolger van Mozes, Jezus en Mohammed, wiens hoofdbeginsel was eenheid te brengen in alle godsdiensten der wereld. In het eerste deel zijner lezing beschreef de heer Kerdijk het ontstaan van de nieuwe leer in Perzië, daarbij uitvoerig stilstaand bij de haat, verdrukking en vervolging, waaraan de aanhangers bloot stonden.
In 1852 vluchtten de enkelen die aan de algemene slachting waren ontkomen naar Turkije, w.o. ook Bahá’u’lláh. Eerst met open armen door de Turken ontvangen, werden ze evenwel ook in dit rijk spoedig naar afgelegen plaatsen verbannen: Bahá’u’lláh naar Akka in Syrië. Hij leefde hier als een gevangene, vrijheid van beweging was hem niet toegestaan, wel was het hem vergund, bezoeken te ontvangen en brieven te schrijven. Een zijner bezoekers, de Engelse geleerde Prof. Browne, heeft uitvoerige mededelingen over hem en zijn leer gedaan.
Bahá’u’lláh richtte tot de meeste Staatshoofden brieven, o.a. ook aan Napoleon III, aan wie hij binnen 2 jaar zijn val voorspelde (2 jaar voor de slag van Medan); eveneens voorspelde hij de groot-vizier van Turkije diens dood binnen 2 jaar, wat ook werkelijk geschiedde. Aan de Duitse Keizer richtte hij een schrijven waarin hij deze aankondigde, dat er binnenkort veel geween aan de oevers van de Rijn zou zijn. Zijn volgelingen menen hierin een voorspelling van de tegenwoordige oorlog te zien.
Bahá’u’lláh was iemand met zachtaardig karakter en geheel en al bezield met de ideeën, eenheid te brengen in alle godsdiensten, een samenvloeiing van alle rassen en volkeren der aarde, de allerhoogste geestelijke vrede. In zijn “Blijde Boodschap” heeft hij een 15-tal praktische voorschriften gegeven, wier hoofdbeginsel is, ’n wegneming van de haat en verdeeldheid van thans, plaats makende voor meerdere wederzijdse verdraagzaamheid. Op de vraag of de Christelijke leer niet hetzelfde beoogt, wilde de heer Kerdijk geen ontkennend antwoord geven. Wel meende spreker dat de wijze waarop thans wordt geleefd, die leer wel een verfrissing nodig heeft.
Niettegenstaande zijn thans enige miljoenen tellende aanhang, geloofde spreker niet, dat het Behaïsme een wereld-veroverende aanhang zou krijgen, doch dat neemt niet weg aldus de heer Kerdijk dat er veel moois in is, dat waard is in verwezenlijking te gaan.’ —
— Winschoter Courant 23 maart 1918
Dat theosofen moeite hebben met de plaats van Bahá’u’lláh in hun levensvisie—Wereldleraar of Wegbereider—blijkt een paar maanden later ook uit een brief van bakker George Enzlin uit Blaricum waarin deze zich aanbiedt als spreker over dit onderwerp. Dorpsgenoot Anna Kerdijk neemt die brief op in het juni-nummer van het tijdschrift De Ster, officieel orgaan van de Orde van de Ster in het Oosten waarvan zij mede-oprichter en hoofdredacteur is.
— ‘Geachte Redactie, Hier en daar wordt mij nog al eens om inlichtingen gevraagd over het feit dat de Bahaï-beweging of liever de volgelingen van ‘Abdu’l-Bahá aannemen, dat de Wereld-Leraar reeds is verschenen in de persoon van Bahá’u’lláh en hoe dit valt te rijmen met de opvatting van de leden van de Orde v. d. Ster in het Oosten.
Ik zou gaarne van Uw ruimte in De Ster gebruik maken om daarover mijn gedachte te zeggen.
Als Theosoof neem ik aan, dat door alle tijden heen, Wereld-Leraren door de Witte Broederschap naar de aarde zijn gezonden.
Als Christen neem ik aan dat Jezus Christus van die allen de voornaamste was, in zoverre de voornaamste waarin ons de leer der Liefde als het voornaamste attribuut van ons Heil door Hem is gegeven.
Als Bahaïst neem ik aan dat in de loop der eeuwen is gebleken dat een leer wordt gegeven, die door een volgende Leraar in vervulling wordt gebracht.
Verder neem ik aan dat de Meesters van Wijsheid velen zijn en telkens en telkens naar onze planeet worden gezonden. Zo zie ik in Bahá’u’lláh één dier gewijde godsgezanten, die gekomen is om de Leer van Christus (hier de Leer der Liefde) in vervulling te brengen en dat wel door aan te geven hoe op praktische wijze de Geest der Liefde in onze daden tot kristallisatie komen kan.
Vele dier wenken van de Meester zijn in ’t Westen reeds tot vervulling gebracht. Bedenken we daarbij dat veel van wat Christus ons bracht in de loop der tijden tot vervulling kwam, als gevolg van natuurwetten die evengoed hun invloed op ons economisch leven doen gelden.
Aan de andere kant moest Bahá’u’lláh in ’t Oosten (Perzië) verschijnen om van daar uit een nieuw maatschappelijk plan te vormen; ten eerste omdat daar in staatkundig en sociaal opzicht een Chaos was en Chaos het enige scheppend materieel tot opbouwing ener nieuwe maatschappij levert. Ten tweede omdat van uit het Oosten de verbreiding gemakkelijker gaat naar het Westen als van ’t Westen naar het Oosten om de eenvoudige reden dat de Oosterling veel bevattelijker is voor geestelijke invloeden dan de materialistisch aangelegde Westerling.
Wat nu een bezwaar voor een Ster-lid zou kunnen zijn is in ’t geheel geen bezwaar, n.l. dat de Heer Maitreya in ons een gestalte nemen moet en alsdan Zijn tegenwoordigheid een feit is, afgezien van een persoonlijke incarnatie van Hem die wij verwachten. Wat te allen tijde mogelijk en geheel en al overeenkomstig Zijn Wijsheid is.
Ten slotte geloof ik als Bahaïst aan ’t einde onzer aarde-evolutie, als waarop een tijdperk van Vrede zal intreden waarover een Messias-Keizer de scepter zal voeren. Zijn rijk zal zijn het Rijk van het Witte Socialisme.Voor ’t overige diene, dat ik gaarne bereid ben om voor onderscheidene Ster-groepen over het onderwerp “de Bahai-beweging” op te treden. Ik doe dat zonder vergoeding te eisen. Ik ben echter niet bemiddeld om zelf de reis, eventueel verblijfkosten daarvoor te dragen, zodat ik dat zou wensen vergoed te zien.’ —
— N. George Enzlin in De Ster juni 1918
*
Uit de Geschriften van Bahá’u’lláh:
— De Openbaring die sedert onheuglijke tijden werd geprezen als het Doel en de Belofte van alle Profeten van God, en het meest gekoesterde Verlangen van Zijn Boodschappers, is nu, op grond van de allesdoordringende Wil van de Almachtige en op Zijn onweerstaanbaar bevel, aan de mensen geopenbaard. De komst van een dergelijke openbaring werd in alle heilige Schriften aangekondigd. Zie hoe de mensheid, ondanks zo’n aankondiging, van haar pad is afgedwaald en zichzelf heeft afgesloten van haar glorie. —
— Bahá’u’lláh
Advertentie in de Winschoter Courant, maart 1918
Brief van N. George Enzlin in De Ster, juni 1918
Hotel Dommering “Harmonie” (of De Harmonie), c. 1910
Bronnen — De Avondpost 15 december 1912; Anna C. Alblas-Sorber: ‘Het Bahaïsme, de Bab en de Bayan’ In: Theosphia april 1913; Winschoter Courant 16 maart 1918; Winschoter Courant 23 maart 1918; Enzlin In: De Ster; officieel orgaan van de Orde van de Ster in het Oosten in Nederland, juni 1918; Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh - Den Haag 1979, nr. III; Stef Ketelaar: ‘Tempelieren aan de Spijkerstraat [te Arnhem]’ In: Wijkkrant Spijkerkwartier & Spoorhoek, april 2009; Beeldbank Groningen; Stichting Kerdijk Actueel (Ir. Wibo Schepel).
Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis