Historische foto's van het Mausoleum van de Bab
Tijdens Zijn laatste bezoek aan Haifa, in de zomer van 1891, wijst Bahá’u’lláh op de helling van de berg Karmel de plek aan voor de laatste rustplaats van de Báb.
In 1899 begint ‘Abdu’l-Bahá met de bouw van het mausoleum. Acht jaar later is het eenvoudige rechthoekige zandstenen bouwwerk gereed en kunnen de stoffelijke resten van de Báb, die bijna 50 jaar lang van schuilplaats naar schuilplaats waren overgebracht, daar in een albasten (wit marmeren) sarcofaag te rusten worden gelegd (1909).
Het Mausoleum van de Báb heeft zes kamers. Als ‘Abdu’l-Bahá in november 1921 overlijdt, wordt zijn lichaam in een kamer naast die van de Báb bijgezet. Het jaar daarop wordt het gebouw voor het eerst elektrisch verlicht - een project waar ‘Abdu’l-Bahá nog het initiatief toe had genomen. In 1929 breidt Shoghi Effendi het mausoleum uit met nog eens drie kamers. Zij worden gebruikt als archiefruimte.
Het was van meet af aan de bedoeling dat het Mausoleum van de Báb een majestueus uiterlijk zou krijgen. Daarom geeft Shoghi Effendi in 1942 zijn schoonvader, de Canadese architect Sutherland Maxwell, de opdracht om een mantel voor het zandstenen gebouw te ontwerpen. De bouwwerkzaamheden ter verfraaiing van het mausoleum beginnen in 1946. In 1950 zijn de arcade (bogengalerij) en de balustrade voltooid en kan men achtereenvolgens beginnen aan het octagon, de rotunda en de koepel. Als het Mausoleum van de Bab in 1953 is voltooid bericht Shoghi Effendi de Bahá’í wereld dat de ‘Koningin van de Karmel haar troon op God’s Berg heeft ingenomen; gekroond met glanzend goud, gekleed in sprankelend wit, [en] omgord met smaragdgroen’.
Al in ‘Abdu’l-Bahá’s tijd was men begonnen met de aanleg van een tuin rond het mausoleum. En net zoals in Bahjí had Shoghi Effendi die verder uitgebreid en verfraaid. Het grootste landschapsproject op de Karmel begint echter in mei 1990 als onder leiding van het Universele Huis van Gerechtigheid wordt begonnen met de aanleg van tuinterrassen die van de voet, via het mausoleum, tot de top van de berg reiken. Als de 19 terrassen in 2001 open gaan voor het publiek, bezoeken alleen al in dat eerste jaar bijna een half miljoen mensen de Bahá’í-tuinen.
In 2008 start het volgende grote bouwproject: de versteviging en restauratie van het Mausoleum van de Báb. Daarbij worden ook de gouden daktegels uit Nederland vervangen door nieuwe - dit keer uit Portugal. Hoewel het gebouw open blijft voor bezoekers en pelgrims, verdwijnen zijn rotunda en koepel achter een overdekte bouwstellage en is de stad Haifa voor twee jaar beroofd van haar icoon. In 2011 komt de koepel weer vanachter haar ‘sluier’ tevoorschijn, om ‘vanuit de lucht, de zee, de vlakte en de heuvels ieder oog te betoveren’.
Lees ook: De laatste rustplaats van de Báb
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht