Jo Goudsmit ontmoet 'Abdu'l-Baha

Jo Goudsmit ontmoet 'Abdu'l-Bahá

Jo Goudsmit

De Rotterdamse zionist Johanna (Jo) Sophia Goudsmit (1873-1949) maakt in het voorjaar van 1914 een studiereis naar Palestina. Die reis versterkt haar optreden als vooraanstaand propagandist voor de Nederlandsche Zionistenbond. Zij spreekt gedurende de oorlogsjaren op talloze bijeenkomsten door het gehele land.

Eind 1919 voegt Goudsmit de daad bij het woord en vertrekt, als een der allereerste Nederlandse zionisten, naar Palestina. Via Parijs, Triëst en Cairo arriveert zij in januari 1920 per trein in Jeruzalem om daar de komende tien jaar werkzaam te zijn als Palestina-correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, de krant waarvan haar opa ooit hoofdredacteur was.

Het is in deze functie dat Jo Goudsmit eind februari 1921 een bezoek brengt aan ‘Abdu’l-Bahá.

INTERVIEW VAN JO GOUDSMIT MET 'ABDU'L-BAHA

NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT - 2 APRIL 1921

— Palestina — ‘Abdu’l-Bahá en zijn leer (Particuliere correspondentie.) - Tiberias, 14 Maart.
Van de vele merkwaardige figuren, die men in Palestina, aantreft, is een der interessantste en sympathiekste de hier en elders zeer bekende ‘Abdu’l-Bahá of Abbas Effendi, de naam waaronder iedereen in Palestina hem kent.

Reeds sedert lang had ik van deze profetenzoon gehoord, men had mij aangeraden, hem toch vooral te bezoeken en mij gesproken van de arbeid der predikers van het Bahaïsme, die sedert meer dan 70 jaren de wereldvrede prediken en de verschillende godsdiensten tot één enkele willen verenigen. Toen mijn weg mij naar Haifa, leidde, vroeg ik dan ook een audiëntie bij Abbas Effendi aan, die hij mij met de grootste bereidwilligheid toestond. Een audiëntie, zo moet men werkelijk een bezoek bij deze persoon betitelen, die met koninklijke eerbied door zijn volgelingen en zijn vele vereerders behandeld wordt. Abbas Effendi woont in een der mooiste huizen te Haifa, omgeven door een heerlijke tuin vol rozen en bloeiende planten. Wij werden in een ruim en weelderig vertrek gelaten, waar Abbas Effendi spoedig bij ons kwam.

Hij is een eerwaardige grijsaard van 76 jaar met witte haren en lange witte baard. Hij droeg een grijs, onderkleed, een witte gordel om het middel, een lange, bruine mantel en een witte tulband. Op Oostersche wijze hurkte hij op een kussen in de vensterbank, terwijl hij met ons sprak. Belangstellend vroeg hij ons, wat wij van hem wilden weten. Toen ik hem zei, dat ik gaarne over hem en zijn leerstellingen in een Hollandsche krant wilde schrijven, was hij zeer verheugd want, zei hij, in Holland hebben wij nog geen volgelingen en zijn wij nog niet zeer bekend. Abbas Effendi spreekt slechts Oostersche talen, Perzisch, Turksch en Arabisch; hij heeft echter een secretaris, die steeds om en bij hem is en zijn woorden in het Engels vertolkt.

Het is heel moeilijk Abbas Effendi, over zichzelf te laten spreken, maar als hij over de leerstellingen van zijn vader, de eigenlijke profeet en stichter van het Bahaïsme spreekt, wiens trouwe navolger hij is, dan schitteren zijn ogen, de oude gestalte richt zicht op in jeugdig vuur, de woorden vloeien van zijn lippen en men begrijpt, hoe deze man duizenden en duizenden tot geestdrift en bezieling brengt.

Ik vroeg hem naar de nieuwe godsdienst die zijn vader gesticht had. Hij antwoordde mij, dat zijn vader geen eigenlijke nieuwe godsdienst, maar een Bahaïstische Organisatie gesticht had. Deze ontleent haar naam aan de profeet Bahá’u’lláh, zijn vader. Gedurende zesduizend jaren, vervolgt hij, is er steeds onverdraagzaamheid en strijd tussen de verschillende godsdiensten onderling geweest, evenals fanatisme, haat en politieke onenigheid tussen de verschillende volkeren en landen.

Vooral in het Oosten was en is de toestand duister en verward. Bahá’u’lláh verscheen in het Oosten, als de opgaande zon en verlichtte met zijn stralen het duistere Oosten. Hij predikte, dat men niet blindelings de leer van zijn voorouders moet volgen, maar zelf naar de waarheid aller zaken moet vorsen. Zeventig jaar geleden, begon hij een algemene godsdienst in Teheran in Perzië te prediken, een godsdienst, die alle fundamentele begrippen der verschillende godsdiensten in zich verenigt. De grondbeginselen van deze algemene godsdienst zijn:
1. Onafhankelijk onderzoek naar de waarheid, d.w.z. dat men er zich van te onthouden heeft, om anderen blindelings te volgen.
2. De eenheid der mensheid: alle volkeren zijn Gods lammeren en God is de liefhebbende herder. Hij is vriendelijk voor al Zijn lammeren, heeft allen geschapen, gevoed en beschermd, dit is een bewijs van Zijn liefde. Dit is goddelijk beleid en wij moeten Gods beleid volgen, omdat, hoe volmaakt menselijk beleid ook schijnen moge, dit nooit met het werk van God te vergelijken is. Daarom moet men rasse, godsdienstige en politieke vooroordelen opgeven, om God’s beleid te kunnen volgen. Vooroordelen vernietigen het geluk der mensheid.
3. Godsdienst moet een oorzaak van harmonie voor het mensdom zijn. Als de godsdienst vijandschap en haat kweekt, is het verkieselijk, dat er, geen godsdienst bestaat.
4. Godsdienst moet in overeenstemming zijn met wetenschap en verstand. Als godsdienst niet in overeenstemming met verstand is, is hij onbevredigend voor het geweten.
5. Gelijkheid der geslachten, want de mensheid heeft twee vleugelen, man en vrouw. Als een der beide zwakker is dan de andere, kan de vogel niet vliegen. Als beide vleugelen gelijke kracht hebben, kan de vogel vliegen, daarom kan, indien beide niet van evenredige kracht zijn, de mensheid nooit tot bloei komen.
6. Algemene vrede; een algemene rechtbank moet opgericht worden, ieder land moet 2 of 3 leden naar de grootte der bevolking kiezen, die de besten zijn, zowel wat bekwaamheid, als karakter betreft. Deze personen zullen door de parlementen der landen gekozen moeten worden en deze keuze moet door het volk, de ministers en de hoofden der landen bekrachtigd worden, zodat deze leden de ware afgevaardigden, van het hele land zijn. Deze zullen allen te zamen een internationaal arbitage-hof uitmaken, dat alle internationale onenigheden, zal regelen. De besluiten van dit hof moeten afdoende zijn. Indien een land zich aan deze besluiten niet onderwerpt, zal de hele wereld zich tegen dat land verzetten en het tot gehoorzaamheid dwingen.
7. Er moet een algemene taal zijn, d.w.z. van een der reeds bestaande talen, zal men een uitkiezen of een nieuwe taal moet gemaakt worden, die overal gesproken wordt en de algemene taal wordt. Wij hebben behoefte aan verscheidenheid, daarom moeten de verschillende talen ook behouden blijven. Door een algemene taal zullen de ondelinge betrekkingen bevorderd worden.
Er zijn nog vele andere beginselen, maar de hier genoemde zijn de belangrijkste.

Hoe zullen deze beginselen doorgezet worden, vroeg ik hem.
Deze beginselen zullen met God’s Wil doorgezet worden. Zij zijn thans overal over de wereld verspreid, in Europa, Amerika, Japan, Australië, Indië, Perzië enz.
Zijn er bepaalde priesters?
Iedere bahá’í is een persoon, die deze leerstellingen, onder anderen, door persoonlijke aanraking, verspreidt.
Hebt gij bijzondere godsdienstoefeningen?
Neen, we hebben slechts enige gebeden in verschillende talen en soms verenigen wij ons op het graf van mijn vader in Haifa.
Hoeveel leden telt uw organisatie?
Wij hebben vier tot vijf miljoen leden over de hele wereld. Af en toe hebben wij bijeenkomsten; een congres, dat we spoedig hopen, bijeen te roepen zal moeten besluiten, of wij een der bestaande talen als wereldtaal zullen aannemen of een nieuwe zullen maken.
Op mijn vraag, of de organisatie haar leden toestond meer dan één vrouw te huwen, was het antwoord: Nee, tenzij bij grote uitzondering, b.v. in geval van krankzinnigheid. Is er een bepaalde klasse van personen, b.v. jonge intellectuelen, de volks- of de meer gegoede klasse bij uw beweging geïnteresseerd?
Nee, wij tellen onze aanhangers onder alle klassen der bevolking. ledereen kan tot zijn eigen godsdienst blijven behoren, maar daarom toch voor onze idealen sympathie hebben en deze helpen verspreiden.

Na ons onderhoud verzocht Abbas Effendi ons met aangeboren hoffelijkheid, om thee bij hem te blijven drinken en leidde hij ons, steeds van zijn secretaris vergezeld, naar een groot, eenvoudig vertrek. Het aantal stoelen deed me veronderstellen, dat wij in een soort vergaderzaal waren. Het fijne servies, de geurige thee, zo zeldzaam in Palestina, de keurige wijze, waarop gebak en thee door een Arabische bediende werd geserveerd, deed een luxueuse en verfijnde huishouding veronderstellen.

Na de thee vroeg ik de secretaris, of de Meester, zoals hij genoemd wordt, niet wat van zijn persoonlijke leven wilde vertellen, daar hij met grote bescheidenheid vermeden had van zichzelf te spreken. De sympathieke grijsaard scheen echter aan het einde van ons onderhoud enigszins vermoeid te zijn en zo verwonderde het mij niet, dat hij zei, dit liever tot een andere keer te willen uitstellen. Hierna namen wij op vriendelijke wijze van de Meester afscheid, nadat hij me op mijn verzoek een portret met handtekening ten geschenke had gegeven.

Ik verwachtte niet hem spoedig weer te zien en had het niet licht gewaagd nog eens de tijd van deze interessante grijsaard in beslag te nemen, indien, het lot het niet anders beschikt had. Op een mooie lentemorgen verlieten we Haifa, om een week in Tiberias aan de oever van het liefelijke meer van Kineret door te brengen. Reeds in de trein zagen wij onze oude vriend weder, hij lag achterover geleund in de hoek van een spoorwegcoupé en was vergezeld van enige bedienden en zijn secretaris, die hem met de grootste zorg omringden. Allen te zamen volgden wij de weg van het station in Samakh tot aan de boot, die ons over het meer naar Tiberias zou brengen. De heerlijke natuur deed ons de ongemakken der boot, die niets meer dan een vrachtboot was, vergeten. Ook Abbas Effendi genoot, in zijn prachtige reisdekens gehuld, van de heldere voorjaarszon op het vriendelijke, blauwe meer. Hij herkende ons dadelijk en begroette ons met een vriendelijk ‘Good morning’, een der weinige uitdrukkingen, die hij in het Engels kent. We hadden dezelfde bestemming en kwamen tegelijkertijd in het geriefelijke hotel in Tiberias, met het prachtige uitzicht op meer en bergen, aan. Als oude kennis werd hij daar met hartelijkheid en zekere eerbied begroet. Ik nam mij voor in de komende dagen wat meer van hem gewaar te worden. Heel moeilijk viel mij dit niet, want uit zichzelf liet hij mij reeds spoedig verzoeken, een praatje met hem te komen maken. Zo zat ik enige avonden geleden weer tegenover hem in de rustige, eenvoudige hotelkamer en ondervroeg hij mij op zijn beurt omtrent mijn plannen en naar mijn verwachtingen van de toekomst van Palestina. Nu wilde hij mij ook wel het een en ander omtrent zijn verleden en vooral dat van zijn vereerde vader vertellen.

De vader van Abbas Effendi, de profeet Bahá’u’lláh, begon zijn loopbaan in Teheran, waar de Perzische regering en de Mohammedaanse geestelijkheid alles deden, om hem tegen te werken, want zij beschouwden zijn beginselen als revolutionair. Bahá’u’lláh was de zoon van een Perzische minister en van een zeer rijke en voorname familie. Toen hij niet wilde ophouden, zijn beginselen te verspreiden, wierp men hem in een onderaardse gevangenis, al zijn goederen, huizen, land, buitenverblijven en vermogen werden verbeurd verklaard. Hij was destijds 32 jaar. Bij deze eerste gelegenheid was hij vier maanden in de gevangenis, men beschuldigde hem van revolutionaire daden tegen de regering. Zijn vrienden deden alles, om hem te bevrijden en dit gelukte ook spoedig, maar men verbande hem uit Perzië. Hierop ging hij naar Bagdad. Zijn leer verspreidde zich snel en ook het aantal zijner volgelingen werd steeds groter. In Perzië, waar de beweging spoedig veld won, hadden deze veel van vervolgingen te lijden, Reeds heel gauw verzocht de Perzische, de Turksche regering, hem uit Bagdad te verbannen, opdat de Bahaïsten van hun leiders gescheiden zouden worden en zo werd hij naar Konstantinopel, vandaar naar Adrianopel en ten slotte naar Akka in Palestina gezonden. Op deze wijze werd hij viermaal verbannen, maar nooit dacht hij er aan, zijn taak op te geven. Zijn vrienden hielpen hem, om in het geheim uit de gevangenis in Akka brieven en tijdingen aan koningen en andere hoogwaardigheidsbekleders te zenden, die hen steeds weer verzochten, alles te willen in het werk stellen, om de wereldvrede te helpen verzekeren. Dit was vijftig jaar geleden: de brieven zijn in druk verschenen. In deze brieven wijst hij er op, dat de politiek, die men volgt, gevaarlijk is en raadt hij aan, een algemene vredesrechtbank op te richten, waarbij alle landen vertegenwoordigd zullen zijn, om internationale geschillen te regelen. Hij voorspelde ook de toekomst, hij richtte zich b.v. tot de Duitse keizer met de volgende woorden: ‘Wees niet hoovaardig op uw roem, vergeet niet, dat Napoleon groter was dan gij; en wat is zijn einde geweest? Neem een voorbeeld aan hem, help mee, de eeuwige vrede te bevorderen. Berlijn is nu op het hoogtepunt van zijn roem, maar reeds hoor ik de weeklachten van het jammerende Berlijn.’ Hij richtte zich in dezelfde geest tot de sultan van Turkije en voorspelde de terugkeer der Joden naar Palestina.

Nadat hij vijfentwintig jaar in gevangenschap in Akka geleefd had, afwisselend als banneling en als gevangene opgesloten in het huis van bewaring, stierf hij, vijfenzeventig jaar oud, en hoeveel hij ook geleden had, nooit was zijn wilskracht gebroken. Na zijn dood zette de zoon het werk van zijn vader voort, hij had alles met hem doorleefd en was hem steeds in verbanning en gevangenschap gevolgd. Hij leefde steeds in vreemde landen en bracht veertig jaar in ballingschap of in de gevangenis door. Vijftien jaar na de dood van zijn vader, brak de revolutie in Turkije uit. Toen de constitutie der Jong- Turken gevestigd werd, was hij 68 jaar oud en werd hij vrijgelaten.

Abbas Effendi ging naar Egypte, Europa en Amerika en bracht vier jaar van zijn leven op reis door, om zijn leer te verspreiden. Toen de Balkanoorlog uitbrak, keerde hij naar Palestina terug. De beweging telt thans vier tot vijf miljoen aanhangers. Ongebroken van geest na de lange lijdensjaren, vol geestdrift voor zijn leer, die hem boven alles ter harte gaat, geëerd en bemind door volgelingen en buitenstaanders, brengt Abbas Effendi de rest van zijn leven door met het verspreiden van zijn leer in woord en geschrift. Hij werkt van de morgen tot de avond, beantwoordt brieven uit alle landen der wereld, ontvangt bezoeken, geeft audiënties. Moge deze vriendelijke, idealistische grijsaard, die zoveel voor zijn ideeën en idealen geleden heeft, een gelukkige levensavond beschoren zijn. Indien er vele van deze energieke figuren op de wereld waren, als Abbas Effendi en zijn vader, dan zou misschien mogelijk zijn, wat, naar thans te vrezen is, voor vele eeuwen en waarschijnlijk voor altijd een illusie zal blijven: eeuwige vrede op aarde en liefde tussen alle volken onderling. —

Jo Goudsmit

‘Abdu’l-Bahá voor zijn huis in Haifa

Haifa en Tiberias

Haifa en Tiberias in Palestina (c.1930)

BRIEF VAN 'ABDU'L-BAHA AAN JO GOUDSMIT

NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT - 13 AUGUSTUS 1921

— […] Tot slot van dit artikel een klein staaltje hoe anders de Oosterlingen denken en voelen, dan men dat in Europa gewend is en, hoe men op geheel andere wijze, met elkaar omgaat. Als volgt luidt de vertaling van een brief dien ik voor enige tijd van mijn vriend Abbas Effendi (zoon van de profeet en stichter van het Bahaïsme) ontving, nadat ik hem het artikel had gezonden dat ik voor korte tijd in de N.R.C. over hem en zijn leer had geschreven:

“Gegroet en geprezen zijt gij.
Hij is God (dit in gekleurd schrift) O gij, de waarheid zoekende reiziger. Geprezen zij God, dat gij Palestina, het Heilige Land, de plaats van het verbond van alle heilige profeten bereikt hebt en in alle opzichten uw navorsingen hebt kunnen voortzetten, u zelf op de hoogte stellende, zoals dit uw plicht is, met de verhoudingen en de bevolking in Palestina. Gij hebt naar de waarheid gezocht, gij hebt mij ontmoet en met de grootste openhartigheid en eerlijkheid met mij verkeerd. Ik heb u dan ook enige van de leerstellingen van Zijne Heiligheid Bahá’u’lláh uitgelegd. Dit is een bewijs mijner hoogste liefde.
Gij hebt uit Jeruzalem een artikel aan een der Hollandse bladen gezonden. Dit artikel is verschenen en verspreid, wees ervan overtuigd dat in de toekomst dit artikel van groot belang zal zijn. Het zal in de toekomst herhaaldelijk in kranten worden gedrukt en gepropageerd. Dit zal de oorzaak zijn, dat uw naam en faam in de volgende eeuwen een sieraad zullen zijn op bijeenkomsten en vergaderingen.
Ik bid voor u, opdat gij in ieder opzicht door allen bijgestaan en gezegend zult worden. Thans betuig ik u mijn diepsten eerbied.
(w.g.) ABDOEL BAHA ABBAS.” —

Brief van ‘Abdu’l-Bahá

Brief van ‘Abdu’l-Bahá in de Nieuwe Rotterdamsche Courant

Goudsmit

Abdul-Bahás huis in Haifa (c. 1919)

JO GOUDSMIT OVER HET HEENGAAN VAN 'ABDU'L-BAHA

NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT - 18 DECEMBER 1921

— Tot ons leedwezen moeten wij deze week melding maken van de dood van Sir ‘Abbás Effendi uit Haifa, de bekende profeet der bahaïsten, aan wiens leven en leer ik enige tijd geleden een artikel gewijd heb. Met hem is een der meest bekende en eigenaardige persoonlijkheden heengegaan; hij was bemind en geacht bij alle delen der bevolking in Palestina; zijn arbeid voor een algemene vrede, zijn grote verdraagzaamheid, zijn algemene mensenliefde vonden overal waardering en bewondering. Dit jaar verhief de Engelse regering, die zijn vele verdiensten erkende, hem in de adelstand. De Egyptische, Hebreeuwse en Arabische pers wijdde hem lange levensbeschouwingen. —

Jo Goudsmit bezoekt het graf van 'Abdu'l-Baha

NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT - 20 JANUARI 1927

Jo Goudsmit vergat ‘Abdu’l-Bahá niet. Toen zij in december 1926 voor langere tijd in Haifa verbleef, liet zij niet na om diens graf op de Karmel te bezoeken. In haar vaste rubriek in de Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef zij daarover:

— Haifa, waar ik nog nooit zoo lang vertoefde als dezen keer, is, vooral om het Karmelgebergte een bezoek overwaard. […]
Op de eerste-Kerstdag was het een genot een bergwandeling te doen, de weg naar den Karmel, langs de heerlijke, blauwe zee, met het gezicht op de stad, het uitbottende groen en de eerste bloemen na de regens, waren de moeite der wandeling waard. Wij bezochten het graf van Abas Effendi, den profeet der Baha’is, dien ik bij zijn leven kende en over wiens godsdienst en volgelingen ik u, enige jaren geleden, schreef. Zeldzaam schoon is de ligging en de aanleg van dit graf. Het ligt half weg op den Karmel, omgeven door afhangende terrassen, een hof van Eden, alle planten, die in dit land kunnen tieren, hebben liefderijke vriendenhanden hier belangeloos heengebracht. Niet slechts bloemen, maar bomen en boomgaarden omringen het graf van den gedurende zijn leven zoo beminnelijken en beminden leider. Het is verboden hier bloemen of vruchten te plukken of het eigenlijke graf, dat door muren omgeven is en een kleine kapel vormt, te betreden. De tuinen eromheen zijn voor iedereen toegankelijk. Deze zijn in Japanschen stijl. De Baha’is zijn specialiteiten in prachtigen tuinaanleg, want ook de Perzische tuinen in Akka, waar de vader van Abas Effendi, de eigenlijke profeet begraven is, zijn zeldzaam schoon. Het is inderdaad jammer dat zoo weinig menschen deze plaatsen bezoeken, maar steeds dezelfde, door gidsen afgebakende wegen gaan.

Kennissen van mij hebben een bungalow op een der heuvelen aan den Karmel gebouwd, enige eenvoudige kamers en veranda. Wij dronken dien Kerstdag thee op de veranda, het was verrukkelijk weer, langzaam ging de zon onder en kleurde de toppen der bergen met een zacht rozerood. O, die heerlijke rust, het vallen van den avond, Haifa aan onze voeten, het langzame verschijnen van de lichtjes, die in de stad aangestoken werden en eindelijk het verlichte Haifa, waarop wij nederzagen, het was sprookjesachtig, onvergetelijk mooi.
Wij vergaten voor een ogenblik alle politieke en economische strubbelingen in dit land, de moeite van den strijd en van den opbouw, de ellende der werklozen, alle moeilijke problemen, die ons hier dag en nacht voor ogen staan, om slechts te bewonderen, wat zoo vredig voor ons lag. —

Rouwstoet

Rouwstoet bij het huis van ‘Abdu’l-Bahá

Haifa

Het graf van ‘Abdu’l-Bahá in Haifa (c.1930)

Bronnen — Algemeen Handelsblad 21 april 1873, 4 november 1885; Het Vaderland 3 november 1885; De Joodsche Kroniek 5 april 1912; De Joodsche Wachter, veertiendaags orgaan van de Nederlandse Zionistenbond 31 juli 1914, 19 januari 1917, 14 december 1917, 13 juni 1924, 17 juni 1949; Joods Historisch Museum, Amsterdam; Bahá’i World Centre Research Department aan auteur, brief 10 oktober 2010; Jelle de Vries: The Truth-seeking Traveller: A Dutch Zionist’s Interview with ‘Abdu’l-Bahá. — in: Baha’i Studies Review; Volume 17, 2011.

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht of Nederlandse geschiedenis