Bouw van de Mantel

Mantel

Bahá’í News

Haifa en haar kleine Bahá’í-gemeenschap zijn de Tweede Wereldoorlog relatief goed doorgekomen. Afgezien van een Italiaans luchtbombardement op de Britse olie-installaties bij de haven (1940), de dreiging van Vichy-Fransen in Lebanon (1941) en een opmars van het Duitse Afrikakorps richting Suez-kanaal (1942) was Palestina niet betrokken geraakt bij het oorlogsgeweld.

Nee, wat geweld betreft is juist de na-oorlogse situatie een stuk zorgelijker. Het conflict tussen Arabieren en Joden laait weer in volle hevigheid op. Vooral als er vanaf 1946 een enorme stroom van Holocaust-overlevenden naar Palestina komt. De Britten hebben de situatie nauwelijks in de hand. Schietpartijen en bomaanslagen terroriseren opnieuw de bevolking.

Ook in Haifa is het verre van rustig als daar in het voorjaar van 1947 voor het eerst weer twee Amerikaanse bahá’ís arriveren: Gladys Anderson (1906-1979) en haar verloofde Ben Weeden (1892-1970). De eerste is een goede bekende van Mary Maxwell (Rúhíyyih Khánum), de echtgenote van Shoghi Effendi (de Behoeder). Via Maxwell was Anderson in 1933 in New Hampshire bahá’í geworden. Zij gaat Shoghi Effendi assisteren als secretaris en verbindingspersoon, terwijl Weeden, een bahá’í uit Vermont, zal assisteren bij de inkoop van materialen voor de bouw van de voorgenomen overkoepeling van het Mausoleum van de Báb.

In april 1948 — slechts enkele weken nadat Gladys en Ben op 20 maart in Jeruzalem door de Trans-Jordaanse Bahá’í Raad in de echt zijn verbonden — stuurt de Behoeder, Ben Weeden en de architect Sutherland Maxwell naar Italië. In een gepantserde taxi gaan de twee naar het vliegveld van Tel Aviv om daar het vliegtuig naar Rome te nemen. Voor haar veiligheid verhuist Gladys van het verder leegstaande Pilgrim House naar de woning van Shoghi Effendi en Rúhíyyih Khánum, het voormalige huis van ‘Abdu’l-Bahá, aan de overkant van de straat. Ben schrijft:

— ‘In de lente van dit jaar 1948, [...] aarzelde de Behoeder niet om dhr. Maxwell met zijn uitgewerkte plannen [en ondergetekende] naar Italië te sturen, om er een contract te sluiten voor het leveren en vormgeven van de natuursteen die nodig is om de volle rijkdom en verfijning van de arcade uit te doen komen, zoals dhr. Maxwell die voor ogen heeft. De trip naar Italië was zeer succesvol. Met de kundige hulp van Dr. Ugo Giachery werden er met de firma Guido M. Fabbricotti Successori in Carrara contracten gesloten voor 24 pilaren en acht pilasters (muurpijlers) met hun voetstuk, gehouwen en gepolijst uit rose Baveno graniet. En ook voor de kroonstukken, samen met 28 sierlijke bogen, stervormige panelen en elegante hoekstukken gehouwen uit crème-kleurig Chiampo graniet.’ […] —

— Ben Weeden

In de tussentijd trekken de Britten zich via de haven van Haifa terug uit Palestina. Als zij op woensdag 21 april onverwacht snel de stad ontruimen, met uitzondering van het hoofdkwartier op de top van de berg Carmel en het havengebied, valt de Haganah, de belangrijkste Joodse militie, direct de Arabische wijken binnen en neemt er de macht over. De dagbladen melden:

— ‘De overwinning der Haganah, de Joodse strijdorganisatie, in de gevechten om de stad Haifa schijnt volledig. Hoewel de onderhandelingen over een wapenstilstand op niets zijn uitgelopen, is het vuren gestaakt. Alleen bij de markt van de stad schijnt zich nog een kleine Arabische verzetskern te bevinden. Vrijdagmorgen is de massale uittocht van veertig duizend Arabieren begonnen, onder vrijgeleide van de Haganah. Hun wapens hebben zij bij de Britse autoriteiten ingeleverd. Na 15 Mei zullen de Britten deze wapens aan de Joodse autoriteiten overdragen. De voedselvoorziening van de stad wordt door een gecombineerd Joods-Arabische commissie geleid. Officieel wordt uit Jeruzalem meegedeeld, dat bij de gevechten honderd Arabieren en veertien Joden zijn gedood.’ —

Het Vrije Volk 24 april 1948

Op vrijdagmiddag 14 mei, slechts uren voordat om middernacht het Britse Mandaat afloopt, wordt in Tel Aviv de staat Israel uitgeroepen. Diezelfde nacht keren Weeden en Maxwell per schip terug in Haifa. Weeden schrijft:

— ‘Nu de kwestie van het natuursteen was beklonken, nam Shoghi Effendi snel het initiatief om de locatie rond het heiligdom voor te bereiden op het werk dat komen ging. Dit was op zichzelf een enorme taak en niet zonder hartzeer, want het betekende het verstoren van de schoonheid rond het heiligdom waaraan Shoghi Effendi, terwille van de pelgrims en bezoekers, zoveel jaren had besteed. Er vielen honderden en nog eens honderden zorgvuldig gelegde tegels te verwijderen en op te slaan, vele meters goed verzorgde hagen en bomen uit te graven en te herplanten, vier enorme loden vazen en hun sokkels te demonteren, een fundering te leggen en er moesten vele kubieke meters steen worden verwijderd uit de hoge muur aan de bergzijde van het heiligdom. […]

Terwijl de werkzaamheden in Haifa vorderden, kwam veel van het werk in Italië gereed voor verpakking en verzending. De opwinding van de dag waarop Shoghi Effendi aan Ugo Giachery vroeg om de eerste lading natuursteen te sturen, werd slechts geëvenaard door de dag dat we hoorden dat de SS Norte uit Italië was vertrokken met zo’n 112 ton aan zuilen, pilasters, sokkels en drempel-stenen aan boord en op 23 november in Haifa werd verwacht. [...] En toen kwam er bovendien nog bericht van Ugo Giachery dat er nog eens 40 ton was geladen in de SS Campidoglio die op 3 december in Haifa zou aankomen. In totaal dus 152 ton uitgehakte, gebeeldhouwde en gepolijste natuursteen op volle zee! Het was slechts een klein deel van de 650 ton die uit Italië moest komen, maar de stroom van steen was begonnen!

Eindelijk kwam de 28-ste november [het eerste schip had vijf dagen vertraging] en begon het langzame en zorgvuldige lossen. Een flink deel van de stukken werd via platbodems aan land gebracht, maar de grote kolommen en pilasters, die elk ongeveer drie ton wogen, moesten uit de SS Norte worden gelost door een van de grote havenkranen. Het was een groots gezicht om die enorme kratten langzaam uit het ruim van het schip te zien oprijzen en op de kade te zien neerdalen. Toen het lossen was voltooid, was het inklaren van de zending snel geregeld en begon het transport naar de opslagplek bij de tuinen. [...] Wat kijkt iedereen uit naar de dag dat de eerste steen op de fundering zal worden gelegd! […]

De aanhoudende droogte in Italië heeft de verzending van stenen nog steeds vertraagd […] Dit maakte het plannen van de voortgang van de bouw lastig. […] En dat was natuurlijk vervelend, maar toen op een stormachtige nacht [8 februari 1949] een lichtere lading van eenenzestig kisten steen in de haven zonk, hadden we pas echt het gevoel dat er een last op onze schouders rustte. Maar zoals alle tegenslagen en beproevingen bleek die niet zo zwaar als we dachten en alleen maar bij te dragen aan onze ervaring. Het duurde niet lang of een duiker had de kisten van de bodem van de haven geborgen zonder dat er een steen beschadigd bleek. We hadden een soortgelijke ervaring toen er een kist tijdens het lossen uit de takels gleed en in het water viel. Ook hebben we het meegemaakt dat een schip in brand vloog, en onder water moest worden gezet om het vuur te blussen. Zoals u zich kunt voorstellen, maakten wij ons hier grote zorgen over, maar we ontdekten dat onze kostbare lading niet ook maar in het minst was beschadigd. Met zoveel wisselvalligheden is het een wonder dat niet één enkele steen was gebroken, want dat zou tot grote vertraging van het werk hebben geleid.’ —

— Ben Weeden

Op 25 april 1949 schrijft de Behoeder in zijn boodschap aan de jaarlijkse Bahá’í Conventie van de Verenigde Staten:

— ‘De bouwwerkzaamheden aan de arcade van het Graf van de Báb zijn begonnen, 40 jaar na de officiële bijzetting van Zijn stoffelijke resten door ‘Abdu’l-Bahá. De langdurige vijandelijkheden die het Heilige Land teisterden zijn door de voorzienigheid beëindigd. De Bahá’í heilige plaatsen zijn, in tegenstelling tot die van andere religies op wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven. Gevaren, niet minder ernstig dan die welke het Wereldcentrum van het Geloof bedreigden ten tijde van ‘Abdu’l-Hamid en Jamal Pasha, en door Hitlers voorgenomen verovering van het Nabije Oosten, zijn afgewend. De vestiging en erkenning van een onafhankelijke soevereine staat binnen de grenzen van het Heilige Land, markeert het einde van een 20 eeuwen durende status als gewest. De Premier van de nieuw gestichte staat geeft de formele verzekering van bescherming van de Bahá’í heilige plaatsen en de voortzetting van de Bahá’í-pelgrimsreizen.’ —

— Shoghi Effendi

Haven

De haven van Haifa

Mantel

Het afgraven van de berghelling om ruimte te maken voor de overkoepeling van het Graf van de Báb, 1949.

Mantel

Enkele van de 24 granieten Corinthische zuilen voor de arcade, 1949

Arcade

De arcade van het Mausoleum van de Báb

Bronnen — Het Vrije Volk, democratisch-socialistisch dagblad 24 april 1948; Bahá’í News maart 1949; Bahá’í News mei 1949; Bahá’í News februari 1950; Rúhíyyih Rabbaní: The Priceless Pearl - London 1969; Hans Ulrich: De 20ste eeuw in een notendop - Amsterdam 2000; Michael V. Day: Coronation on Carmel, the story of the Shrine of the Báb - volume II 1922-1963 - Oxford 2018

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht