De Britse Ambassadeur over Zanjan
Het beleg van Zanján
Als de invloedrijke geestelijke Mullá Muhammad-‘Alí, bekend als Hujjat (Bewijs), een volgeling van de Báb wordt, volgt een aanzienlijk deel van de bevolking van Zanján zijn voorbeeld. Dit leidt tot spanningen met andere geestelijken en hun aanhang. De bábís trekken zich terug in het oostelijke deel van de stad, maar de centrale overheid ziet dat als een opstand en stuurt troepen vanuit Tabriz en Teheran. Naar schatting worden zo’n 20.000 soldaten en zeker 19 stukken geschut ingezet tegen circa 2.000 bábís. De strijd duurt zeven maanden en wordt o.a. gevolgd door Russische, Franse en Britse diplomaten.
Uit de verslagen van de Britse Ambassadeur Justin Sheil aan zijn Minister van Buitenlandse Zaken:
30 mei 1850 — “Te Zanján een stad halverwege tussen Teheran en Tabriz, werd een poging tot opstand ondernomen door de sekte der bábís, wiens leider de hoofdpriester van de stad is. Vijf uur na de ontvangst van dit bericht marcheerden een bataljon infanterie, 400 ruiters en drie kanonnen naar Zanján.”
25 juni 1850 — “De opstand te Zanján werd nog niet neergeslagen. De bábís van die stad verdedigen zich met de vastberadenheid van bekeerlingen en de minachting voor het leven die aan hun geloof eigen is, en handhaven hun posities tegen de troepen van de Shah in het deel van de stad dat vanaf het begin in hun bezit is.”
30 augustus 1850 — De Britse consul Abbott, onderweg naar Tabriz, passeert Zanján en rapporteert aan Sheil: “Geachte heer, Ik trof de opperbevelhebber (biglár-bigi), Muhammad Khan, nog steeds in gevecht op deze plaats. De bábís bezetten slechts een kwart van de stad en werden in twee recente aanvallen van de troepen enige afstand teruggedreven uit hun positie aan de noordelijke muur. Zij bezetten nu de zuid-oostelijke hoek van de stad, en de opperbevelhebber heeft kanonnen op het bastion geplaatst dat hij laatst had ingenomen en heeft vier of vijf andere kanonnen in de stad naar voren gebracht. De tegenstand van de bábís lijkt uiterst vastberaden te zijn geweest en met grote kundigheid te zijn uitgevoerd. Deze mensen hebben barricaden opgeworpen en hebben alle huizen in hun wijk ondertunneld, zodat - hoewel hun aantal nu danig is teruggelopen ten gevolge van desertie en gesneuvelden, en er naar verluid niet meer dan 300 strijders zijn overgebleven - hun positie zo sterk is dat het ongetwijfeld een zeer moeilijke zaak moet zijn om hen te verdrijven. Zij vechten op de meest hardnekkige en bezielde wijze, zelfs de vrouwen, van wie er verscheidenen werden gedood, nemen deel aan de strijd, en zij zijn zulke uitstekende schutters dat tot op heden een flink aantal der regeringstroepen is gevallen. Onder deze omstandigheden werden vorderingen slechts met de grootste moeite gemaakt, de minste blootstelling van de manschappen wordt direct benut door scherpschutters van de vijand. De bábís hebben ook een aantal kanonnen gemaakt van samengebonden staven ijzer, maar die raken bij elk schot onklaar. Er is zojuist een koerier uit Teheran aangekomen met bericht dat zes zware kanonnen en een voorraad ammunitie van daaruit zijn afgezonden. De opperbevelhebber is echter van plan om morgen bij zonsopgang een nieuwe aanval te doen, waarmee hij verwacht de gehele plaats in te nemen.”
25 september 1850 — “De discipelen van de Báb hebben een deel van de stad gebarricadeerd, van waaruit zij niet kunnen worden verdreven zonder een groter verlies aan leven dan de aanvallers lijken te willen ondergaan. Een zwakke poging tot een aanval werd onlangs ondernomen, tengevolge waarvan het enige resultaat was de bábís een korte afstand te doen terugwijken in hun positie.”
25 oktober 1850 — “Ondanks de sterke legermacht die betrokken is bij de belegering, liet een Engelse onderdaan die recent in Teheran aankwam, mij weten dat de door de belegerden genomen verdedigings-maatregelen zo zwak waren dat ze nauwelijks de schijn van vijandelijkheden vertoonden. Generaal Sir Henry Bethune, die het strijdtoneel bezocht, was van mening dat drie uur met gewone troepen de zaak zou beslechten, en hij verklaarde bovendien dat hij nog nooit zo’n vernederende combinatie van onwetendheid, onvermogen en achtelijkheid had gezien.”
23 november 1850 — “Drie verse regimenten en enige mortieren werden ter versterking [uit Teheran] afgezonden.”
24 december 1850 — “De slepende belegering, als die al een belegering kan worden genoemd, is onverklaarbaar. Een Engelse heer die recent via Zanján reisde, berichtte mij enkele dagen geleden dat het deel van de stad bezet door de bábís zich beperkt tot drie of vier huizen, en dat hun aantal werkelijk onbeduidend is. Zij hebben een verdedigingswijze aangenomen die de militaire bekwaamheden van de Perzische bevelhebbers lijkt te overschrijden. De gehele ruimte die door deze huizen wordt ingenomen is ondermijnd of uitgegraven en met doorgangen aan elkaar verbonden. Hier leven de bábís veilig voor de schoten en bommen van de aanvallers, die kennelijk geen voorliefde hebben voor ondergrondse oorlogvoering.”
6 januari 1850 — “Ik heb de eer Uwe Hoogheid te berichten dat Zanján uiteindelijk is ingenomen. Mullah Muhammad-Ali, de leider van de opstandelingen, had een verwonding aan de arm opgelopen, die resulteerde in zijn dood. Zijn volgelingen, aangedaan door het verlies van hun leider, bezweken onder een aanval die door de verslapping in de kracht van hun verdediging de bevelhebber van de troepen van de Shah er toe bracht te ondernemen. Dit succes werd gevolgd door een grote gruweldaad. De slapte van de troepen, die door de gebeurtenissen van deze belegering zo berucht was geworden, werd geëvenaard door hun wreedheid. Alle gevangenen werden door de soldaten in koele bloede met de bajonet gedood, om zo, naar de mohammedaanse wet van vergelding, de afslachting van hun kameraden te wreken. […] Naar verluid werden 400 personen op deze wijze omgebracht, onder hen, zo meent men, enige vrouwen en kinderen. Over het gebeuren als zodanig bestaat geen twijfel, daar het door de Regering zelf wordt toegegeven in haar berichtgeving over de onderwerping van de stad, hoewel mag worden aangenomen dat het aantal wat overdreven is.
Voor het moment zijn de leringen van de Báb beteugeld. Overal in Perzië werden zijn discipelen verpletterd en uiteengedreven. Maar hoewel er een einde is gekomen aan de openlijke verbreiding van zijn leer, wordt aangenomen dat zij in het geheim niet minder wordt gekoesterd, vooral in de provincies Mazindaran, Yazd, Kerman en Fars.”
Zanján 1840
Regeringstroepen
Bron — Moojan Momen: The Bábí and Bahá’í Religions, 1844-1944; Some Contemporary Western Accounts. - Oxford 1981
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht