Koningin Marie van Roemenie
Koningin Marie
Marie Alexandra Victoria is — haar naam suggereert dat al — een kleindochter van zowel Koningin Victoria als Tsaar Alexander II. Zij wordt in 1875 in Engeland geboren, groeit op in Kent, Malta en Coburg, trouwt met Kroonprins Ferdinand van Roemenië, en wordt koningin als haar echtgenoot in oktober 1914 in Boekarest tot koning wordt gekroond. Het paar krijgt zes kinderen.
In 1926 komt Koningin Marie in contact met Martha Root, een Amerikaanse journalist die dan al jaren de wereld over reist om het Bahá’í-geloof bekendheid te geven. Root schrijft artikelen voor kranten en tijdschriften, houdt lezingen, plaatst bahá’í boeken in bibliotheken en probeert in contact te komen met prominenten. Zo stuurt zij in januari bij een bezoek aan Roemenië een exemplaar van het boek Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk met een begeleidende brief aan de koningin. Die nodigt haar daarop uit voor een ontmoeting, drie dagen later, in het Cotroceni-Paleis te Boekarest.
Tijdens dit eerste van de acht ontmoetingen die de twee over de jaren zullen hebben, vertelt Koningin Marie dat zij het grootste deel van de nacht wakker was gebleven om het boek te lezen. In feite had het inleidende werk van de Schotse arts John Esslemont haar zo diep getroffen dat zij had besloten om over het boek te schrijven en het aan te bevelen in een van de artikelen die zij voor het North American Newspaper Syndicate mocht schrijven. Hieronder volgt een deel van haar recensie, zoals gepubliceerd in de Toronto Daily Star van 4 mei 1926:
‘Een vrouw bracht me onlangs een Boek. Ik spel het hier met een hoofdletter omdat het een glorieus boek is van liefde en goedheid, kracht en schoonheid ... Het bevat slechts één grote waarheid: Liefde, de basis van alle energie, tolerantie voor elkaar, verlangen om elkaar te begrijpen, elkaar te kennen, elkaar te helpen, elkaar te vergeven ... Ik beveel het iedereen aan. Als ooit de naam Bahá’u’lláh of 'Abdu’l-Bahá onder uw aandacht komt, leg hun geschriften dan niet terzijde. Zoek hun Boeken op en laat hun glorieuze, vrede-brengende, liefde-scheppende woorden en lessen in uw hart bezinken, zoals zij dat deden in het mijne. Een drukke dag kan te vol lijken voor religie. Of men heeft al een religie die voldoet. Maar de leringen van deze zachtaardige, wijze en vriendelijke mannen zijn in overeenstemming met elke religie, en met geen enkele. Zoek ze op en wees gelukkiger.’
Ook bij haar bezoek aan de Verenigde Staten in oktober en november van dat jaar brengt de koningin het Bahá’í-geloof meerdere keren ter sprake, ook al beseft zij terdege - zoals blijkt uit een brief aan Shoghi Effendi (27 augustus 1926) - dat ‘sommigen uit mijn kringen verbaasd zijn over mijn moed, en het afkeuren dat ik naar buiten treedt met woorden die niet gebruikelijk zijn voor Gekroonde Hoofden.’ Haar artikelen verschijnen niet alleen in circa 200 kranten in de Verenigde Staten en Canada, maar ook in Europa, China, Japan en Australië.
De koningin omarmt de Boodschap van Bahá’u’lláh van harte en begrijpt direct het centrale concept van progressieve openbaring. In een ander artikel dat wordt aangeboden bij hetzelfde kranten-syndicaat schrijft zij: ‘Maar meestal negeren of miskennen wij deze [Gods] stem. Daarom koos Hij Zijn Uitverkorenen om onder ons op aarde neer te dalen en Zijn Woord, in de ware betekenis, duidelijk te maken. Vandaar de profeten; vandaar Christus, Mohammed, Bahá’u’lláh, want de mens heeft van tijd tot tijd een stem op aarde nodig om God tot hem te brengen, om het besef van het bestaan van de ware God te verscherpen. Deze tot ons gezonden stemmen moesten vlees worden, opdat wij met onze aardse oren in staat zouden zijn om te horen en te begrijpen.’
In oktober 1927 - koning Ferdinand is in juli overleden - nodigt Shoghi Effendi, via Martha Root, de koningin uit voor een bezoek aan het Heilige Land. ‘Verzeker de koningin en prinses van onze grote liefde voor hen, van onze gebeden voor hun geluk en succes, en van onze warme en vriendelijke uitnodiging om het Heilige Land te bezoeken en te worden ontvangen in de woning van de Geliefde [‘Abdu’l-Bahá].’
Het wordt 20 februari 1930 vooraleer koningin Marie en haar dochter Ileana vanuit de Roemeense havenstad Constanza vertrekken. Een paar dagen later melden Amerikaanse dagbladen dat de koningin en haar dochter vanuit Egypte naar Palestina zullen reizen om daar Shoghi Effendi, ‘het hoofd van de Bahá’í religie’, te ontmoeten. Maar het loopt anders. Na tussenstops in Constantinopel, Alexandrië en Cairo, komt het gezelschap eind maart per schip aan in de baai van Haifa. Maar de Britse autoriteiten (en Roemeense entourage van de koningin) geven op het laatste moment geen toestemming voor een pelgrimage. In Nederland melden de kranten dat de ‘Britse regering Koningin Marie heeft verzocht, met het oog op het feit, dat de rust in Palestina nog niet volkomen is hersteld, af te zien van haar reis naar dat land.’ Het koninklijke gezelschap gaat weliswaar in Haifa aan land, maar wordt direct per auto naar Damascus gebracht. Alvorens aan de terugreis te beginnen bezoekt men nog het klooster op de berg Simeon ten noord-westen van Aleppo en op 7 april zijn de koningin en haar dochter weer terug in Roemenië.
In een brief aan Martha Root schrijft Koningin Marie: ‘Zowel Ileana als ik waren zeer teleurgesteld over het feit dat ons werd verhinderd om naar de heilige graven te gaan en Shogi Effendi te ontmoeten.’ Deze laatste had speciaal voor het bezoek aan bahá’ís in Teheran gevraagd om een gekalligrafeerde en versierde kopie te maken van de brief die Bahá’u’láh omstreeks 1869 aan haar grootmoeder, Koningin Victoria, had geschreven. Dit geschenk wordt vier jaar later alsnog door de Britse bahá’í Lady Blomfield aan de koningin overhandigd bij haar bezoek aan Londen.
In 1936, twee jaar voor haar overlijden en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, schrijft de koningin: ‘Vandaag meer dan ooit, nu de wereld wordt geconfronteerd met zo’n crisis van verbijstering en onrust, moeten wij standvastig blijven in het Geloof, op zoek naar dat wat ons samenbindt in plaats van uit elkaar drijft. Aan hen die op zoek zijn naar licht, bieden de Bahá’í Leringen een ster die hen zal leiden naar een dieper inzicht, naar zekerheid, vrede en goede wil voor alle mensen.’
Controceni Paleis
Brief van Koningin Marie van Roemenië (1936)
Aankomst in Alexandrië
Koningin Marie en Prinses Ileana (links) bij de Sfinx van Gizeh
Bronnen — Della L. Marcus: Her Eternal Crown, Queen Marie of Romania and the Baha’i Faith - Oxford 2000; Martha Root: Queen Marie of Rumania. In: The Baha’i World 1934-1936 - volume 6 - p. 580-583; References to the Baha’i Faith by Dowager Queen Marie of Rumania. In: The Baha’i World 1934-1936 - volume 6 - p. 449-453; De Telegraaf 7 maart 1930; Algemeen Handelsblad 19 maart 1930; Het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië 30 mei 1930; Rúhíyyih Rabbaní: The Priceless Pearl - London 1969
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht