'Abdu'l-Baha in Londen 1911

'Abdu'l-Bahá Londen

‘Abdu’l-Bahá vertrekt uit Londen naar Parijs (1911)

Op zondag 10 september 1911 gaf ‘Abdu’l-Bahá op uitnodiging van dominee Reginald John Campbell, de populaire voorganger van de City Tempel in Londen, zijn eerste openbare toespraak voor een Westers publiek. Hoewel de komst van de buitenlandse gast niet was aangekondigd, was de kerk stampvol (c. 2000 bezoekers). De Nieuwe Rotterdamsche Courant deed twee weken later uitgebreid verslag. Onder de titel “De Baha’i-profeet te Londen” schreef de krant ondermeer:

— “[…] De profeet heet ‘Abdu’l-Bahá, of eigenlijk is zijn naam Abbas Effendi, want ‘Abdu’l-Bahá is meer een bijnaam die betekent: de Dienaar Gods. De profeet hoort thuis in Perzië, doch de sfeer van zijn invloed heeft zich langzamerhand uitgebreid over gans de wereld. Het Bahaïsme is in de kringen der Engelse theosofen en bij de volgelingen der Nieuwe Theologie met belangstelling en stijgende sympathie ontvangen, en daar men Bahaïst kan zijn en tegelijk zijn ouden godsdienst behouden, kan elk vooruitstrevend Nieuw-theologisch Christen of theosoof tegenwoordig tevens volgeling van het Bahai wezen. En zo is de Profeet dan in eigen persoon in Londen gekomen, is in de City Temple de gast geweest van ds. Campbell, en door een medewerker van de Christian Commonwealth ondervraagd.
De Profeet ziet er uit, zoals een Oosterse wijze er behoort uit te zien: van middelbare grootte, fors gebouwd en gekleed in een wijden licht gekleurden mantel, met een witte tulband op zijn lange, tot over de schouders afhangende grijze haren. Zijn voorhoofd is breed en hooggewelfd zijn statige adelaarsneus en volle lange baard voltooien met zijn diepe, grijsblauwe ogen en hun zachte, doch doordringende blik het profeten-beeld. Er is in zijn optreden een eenvoud, die met waardigheid en gratie gepaard gaat, en hem een voorkomen van majesteit geeft. Welwillendheid en mensenmin spreken uit elk zijner gebaren.
Het moet ontegenzeggelijk diepe indruk gemaakt hebben, toen deze eerbiedwaardige figuur in zijn Oosterse kledij onder den voorzang met langzame schreden het spreekgestoelte van den City-Temple beklom, en ds. Campbell hem in zijn eigen stoel plaats wees. De Profeet was incognito, en niemand wist wie hij was, totdat ds. Campbell na den voorzang vertelde, dat hij dit keer de preek wat korter zou maken, omdat er een gast in het gebouw was, die men zeker ook gaarne enige ogenblikken zou willen aanhoren. Onder eerbiedige stilte heeft toen de Profeet aan het einde der godsdienstoefening acht minuten in het Perzisch gesproken. […]” —

 

Nieuwe Rotterdamsche Courant 27 september 1911

De toespraak van ‘Abdu’l-Bahá:

— “O nobele vrienden, zoekers naar God! God zij geprezen! Vandaag schijnt het licht van Waarheid in overvloed op de wereld; de bries van de hemelse tuin waait door alle streken; de roep van het Koninkrijk wordt in alle landen gehoord, en de ademtocht van de Heilige Geest wordt gevoeld in alle harten die getrouw zijn. De Geest van God geeft eeuwig leven. In deze prachtige tijd is het Oosten verlicht, het Westen geurig, en overal ademt de ziel de heilige parfum in. De zee van de eenheid der mensheid verheft met vreugde haar golven, want er is echte communicatie tussen de harten en geesten der mensen. De banier van de Heilige Geest is geheven en de mensen zien die, en zijn verzekerd van de wetenschap dat dit een nieuwe dag is.
Dit is een nieuwe cyclus van menselijke macht. Alle horizonten van de wereld zijn verlicht, en de wereld zal waarlijk gelijk een tuin en paradijs worden. Het is het uur van de eenheid der mensenkinderen en van het samenbrengen van alle rassen en klassen. U bent vrij van oude bijgelovigheden die de mens onwetend hielden en het fundament van ware menselijkheid vernietigden.
De gave van God aan dit verlichte tijdperk is de kennis van de eenheid der mensheid en van de fundamentele eenheid van religie. Oorlog tussen landen zal ophouden en door de Wil van God zal de Allergrootste Vrede aanbreken; de wereld zal gezien worden als een nieuwe wereld en alle mensen zullen als broeders leven.
In vroeger tijden ontwikkelde zich in de strijd om het bestaan met wilde dieren een instinct voor oorlogvoering; dit is niet langer nodig; nee, veeleer worden samenwerking en wederzijds begrip gezien als de oorzaak voor de grootste welvaart van de mensheid. Vijandschap is nu slechts het gevolg van vooroordeel.
In De Verborgen Woorden zegt Bahá’u’lláh: “Rechtvaardigheid moet boven alles worden bemind.” Geprezen zij God dat in dit land de standaard van rechtvaardigheid is geheven; er wordt een grote inspanning geleverd om alle mensen een gelijkwaardige en ware plaats te geven. Dit is het verlangen van alle edele naturen; dit is vandaag de leer voor het Oosten en het Westen; daardoor zullen het Oosten en het Westen elkaar begrijpen, elkaar eerbiedigen en elkaar omhelzen als geliefden die lange tijd van elkaar gescheiden waren en elkaar weer hebben gevonden.
Er is één God; de mensheid is één; en de grondslag van religie is één. Laten wij Hem aanbidden en bedanken voor al Zijn grote Profeten en Boodschappers die Zijn glans en glorie hebben gemanifesteerd.
De zegen van de Eeuwige is met u in al haar rijkdom, opdat een ieder naar behoefte vrijelijk van haar neme. Amen.” —
— ‘Abdu’l-Bahá

ds. R.J. Campbell (1903)

ds. R.J. Campbell (1903)

Toren van de City Temple in Londen (1907)

Toren van de City Temple in Londen (1907)

Bronnen — ‘Abdu’l-Bahá in London; addresses & notes of conversations - London 1987 (1912); ‘De Bahai-profeet te Londen’ in: Nieuwe Rotterdamsche Courant - woensdag 27 sept. 1911

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht