David Hardegg en zijn kolonie

Hardegg

‘De Heer is nabij - 1871’

Vanaf 1869 ontstaat er bij Haifa aan de voet van de berg Carmel een nederzetting van Duitse immigranten. Leider van deze zogenoemde ‘Tempel-kolonie’ is de uit het vorstendom Württemberg afkomstige David Hardegg.

Georg David Hardegg wordt in 1812 geboren te Ludwigsburg (ten noorden van Stuttgart). Na de Latijnse school probeert hij in 1830 in Amsterdam en in Antwerpen werk te vinden bij handelshuizen. Dat lukt echter niet en daarom gaat hij in 1832 in Tübingen geneeskunde studeren. Althans dat is het plan, want nog datzelfde jaar wordt hij gearresteerd wegens betrokkenheid bij ‘oproerigheden’, in concreto: het verspreiden van vlugschriften die oproepen tot een liberale republikeinse revolutie. In afwachting van een proces wordt de aankomend student opgesloten in de Hohenasperg gevangenis. Pas acht jaar later wordt vonnis gewezen: 9 jaar tuchthuis wegens ‘hoogverraad’. Het is in deze jaren dat Hardegg theologische boeken leest en tot het besef komt dat de door hem gewenste sociale hervormingen een godsdienstige grondslag vereisen.

Als Hardegg in het voorjaar van 1840 vervroegd vrijkomt is dat op voorwaarde dat hij uit Württemberg vertrekt. Hij trouwt met jeugdvriendin Sabine Hartmann en gaat met haar naar Zwitserland. Daar verdient hij de kost als boekhouder en wordt zijn oudste dochter geboren.

Bij een amnestie-afkondiging ter gelegenheid van het 30-jarig regeringsjubileum van Koning Wilhelm I van Württemberg keert Hardegg in 1846 terug naar zijn geboorteplaats. Hij opent een winkel in lederwaren en leert de theoloog en eindtijd-activist Christoph Hoffmann (1815-1885) kennen. Diens ideeën blijken goed aan te sluiten bij de zijne. De mensheid, zo propageert Hoffmann, kan slechts worden gered als zij bereid is ‘levende bouwstenen’ te worden voor de ‘Tempel’ — de eenvoudige zuiver christelijke gemeente die in het Heilige Land de terugkeer van Christus zal bespoedigen. Hardegg biedt aan om te helpen bij de praktische verwezenlijking van dat ideaal. En zo komen uiteindelijk Hoffmann, Hardegg en hun gezinnen, 14 personen in totaal en met de 8-jarig Godfried Hardegg als jongste, op 30 oktober 1868 per schip aan in de baai van Haifa.

Terwijl Hoffmann begin 1869 naar Jaffa doorreist en daar een deel van de mislukte Amerikaanse kolonie ‘Adam’s City’ overneemt en herdoopt tot ‘Sarona’, maakt Hardegg samen met geloofsgenoot Jacob F. Schumacher (1825-1891), een tot Amerikaan genaturaliseerde Württemberger die zich met zijn gezin vanuit Ohio bij de kolonisten voegt, een bouwplan voor de kolonie in Haifa: zandstenen huizen met rode pannen daken, een tuin rondom en gelegen aan een rechte 30 meter brede straat met aan weerszijden bomen. Kortom, een voor die tijd en regio opvallende architectuur en plattegrond. Op 23 september kan de eerste steen worden gelegd voor het ‘Gemeenschapshuis’ (Gemeindehaus) — het eerste bouwproject van de Tempel-vrienden in het Heilige Land.

In een brochure met de titel ‘Overdenkingen betreffende de Tempel te Jeruzalem’, die hij in april 1869 in Haifa schrijft, benadrukt Hardegg voor het ‘Europese en Amerikaanse publiek’, dat hij met het vestigen van een nederzetting bij de Carmel, de bouw van de ‘Geestelijke Tempel van Jeruzalem’ mogelijk wil maken. Dat heiligdom is ‘van zuiver geestelijke aard, en bestaat alleen uit deugden, niet uit stoffelijke gebouwen’. Wat hem betreft vormen opvoeding & onderwijs de ‘hoofdtaak van het werk tot voorbereiding’ van de Wederkomst van Christus.

Het is in deze tijd en met die geesteshouding dat Hardegg in contact komt met enkele in Haifa wonende Perzische bahá’ís. Aan zijn Tempel-vrienden in Württemberg schrijft hij:

— ‘In de stad Haifa nabij de Carmel leven enkele Perzen die hun brood verdienen als metaal- en houtbewerkers. Zij vallen op door hun open en vriendelijke gezichten en hun Perzische kledij. Zij zijn leden van een Perzische sekte, welks leider en leden, samen met hun vrouwen, kinderen en bedienden, tezamen zo’n 80 zielen, door de Ottomaanse Regering worden vastgehouden in Akka, drie uur van hier. Er ontwikkelde zich een vriendschap tussen mij en deze Perzen in Haifa en ik kreeg, in de loop van onze gesprekken de indruk dat deze mensen, ondanks alle eigenaardigheden van hun kennis, de waarheid zochten.’ —

— David Hardegg

Om ‘nauwkeuriger geïnformeerd te zijn’ over de denkbeelden van de bahá’is die hij in Haifa heeft ontmoet, probeert Hardegger een onderhoud met Bahá’u’lláh te verkrijgen. Op 2 juni 1871 heeft hij in Akka voor het eerst, ‘met een van de ontwikkelde inwoners van Akka als tolk’, een gesprek met Abbas Effendi (‘Abdu’l-Bahá). Hardegg daarover:

— ‘Ik begon met tegen ‘Abbás Effendi te zeggen dat als mijn gesprek met hem moeilijkheden met de autoriteiten zou opleveren, ik het aan zijn discretie zou overlaten om te stoppen. Daarop antwoordde hij: “In het Perzisch is er een gezegde: voorbij zwart is er geen andere kleur”, d.w.z. na zoveel leed kan het nauwelijks slechter. Dit nu is zijn verhaal: …’ —

— David Hardegg

Na voor zijn lezers in het kort de Bahá’í-geschiedenis te hebben beschreven, sluit hij af met ‘de hoop en verwachting dat de Duitse Keizer als opvolger van Charlemagne en Frederick de Grote van Pruisen zijn invloed in het Oosten zal uitbreiden en doen gevoelen ten gunste van rechtvaardigheid en vrijheid van geweten.’ Een dag later schrijft Tempel-vriend Schumacher over de bahá’ís:

— ‘De heer Hardegg heeft er reeds aanzienlijke tijd en moeite in gestoken om te proberen de eigenlijke basis van hun overtuiging te achterhalen, en hij onderhield zich gisteren nog via een tolk met hen. Hij heeft ontdekt dat deze mensen zich baseren op de Heilige Schrift en, net als wij, het uur van Verlossing in God’s Koninkrijk verwachten. [...] Deze mensen hebben de beproevingen en martelingen van de eerste christenen doorstaan, hebben geen contact met enig Europees zendingsgenootschap en leven onbezoedeld door Europese invloeden hun eenvoudige Bijbelse geloof. [...] Welke duidelijke tekenen des tijds mogen wij niet meemaken, en wat moet er nog komen om ons te laten inzien hoe laat het is? Voegen wij anderzijds nog de gebeurtenissen in Parijs daarbij [de bloedige onderdrukking van de Parijse Commune na de Frans-Pruisische oorlog], en niemand zal nog ontkennen dat het Einde der Tijden [Vollendung] snel nadert.’ —

— Jacob Schumacher

Hardegg krijgt dus geen onderhoud met Bahá’u’lláh en het is misschien daarom dat hij Hem later dat jaar een brief zendt. Ergens tussen eind 1871 en begin 1872 ontvangt Hardegg van Bahá’u’lláh schriftelijk antwoord. Deze zogenoemde ‘Tafel aan Hardegg’ (Lawh-i-Hartek) is in het Arabisch gesteld en de Tempel-vriend is daarom afhankelijk van derden om de tekst te kunnen lezen. De eveneens uit Württemberg afkomstige Johannes (John) Zeller (1830-1902), zendeling van de Britse Church Missionary Society in Nazareth, vertaalt de brief voor hem. Op 8 juli 1872 is de vertaling in ieder geval klaar, want dan zendt Zeller een kopie ervan naar de Society in Engeland. In een begeleidende brief schrijft hij: — ‘Het origineel is geschreven in het Arabisch met veelvuldig gebruik van rijm, hetgeen de betekenis enigszins verduistert en in een letterlijke vertaling niet kan worden overgebracht. [...] Hoewel Bahá’u’lláh zeer goed weet hoe Hij bijbelse taal en verwijzingen en geestelijke ideeën moet gebruiken [...] is het uit deze brief niettemin duidelijk dat Hij uitsluitend voor Zichzelf goddelijk gezag opeist.’

Het is niet bekend hoe Bahá’u’lláh’s woorden bij de Tempel-vrienden aankwamen. Maar vast staat dat Hardegg in datzelfde jaar opnieuw probeert om de Auteur te ontmoeten. Erkent hij Diens claim? Wil hij uitleg? Is dit een nieuwe poging om de Perzen, via hun Leider, te bekeren? ... Hoe het ook zij, Hardegg vraagt zijn landgenoot de zendeling Jacob (James) Huber (1826-1893) uit Nazareth om als tolk met hem mee te gaan. Die aarzelt en vraagt aan zijn collega Zeller of dit wel een goed idee is. Huber:

— ‘Ik informeerde dhr. Zeller daarover, en hij was ook van mening dat dit wel interessant was, en zei mij te gaan. Vanuit Haifa waar wij in de vroege ochtend vertrokken, kwamen wij om acht uur in Akka aan. Wij gingen met een koets van de Duitse kolonisten en dat is een grote verbetering en een genoegen voor een ieder die het geestelijke en het vergankelijke welzijn van dit land beoogd. Nadat wij even hadden gerust, gingen wij naar het huis waar Bahá’u’lláh en zijn zoon Abbas Effendi wonen en door enige Turkse politiemannen worden bewaakt.’ —

— Jacob Huber

Zij worden ontvangen door Abbas Effendi (‘Abdu’l-Bahá) en spreken met Hem — ‘over de betreurenswaardige staat van de gevallen mensheid; de noodzaak van een Verlosser; en hoe het onze plicht is om iets voor onze eigen verlossing te doen, en voor die van onze medemens; vooral zij die als hoofden van een religieuze sekte worden beschouwd dienen hun tijd aldus te besteden’, zo schrijft Huber. Maar toestemming voor een onderhoud met Bahá’u’lláh krijgen zij niet. Omstreeks 1875 schrijft Bahá’u’lláh aan Hájí Mírzá Haydar-‘Alí, een bahá’í die in Haifa woont, over de reden:

— ‘Enige jaren geleden wenste hun leider [Hardegg] Mijn tegenwoordigheid te bereiken, maar dat verzoek vond geen goedkeuring in het Heiligste Hof. Niettemin werd er speciaal voor hem een verheven en allerheiligste Tafel neergezonden. In die Tafel was datgene vastgelegd wat iedere rechtvaardige in staat stelt om verlossing te bereiken en iedere zoekende zijn doel. Toch was de bevestiging van de woorden “Laat niemand het aanraken, behalve zij die zuiver zijn” duidelijk, want zij begrepen zelfs geen druppel van de oceaan van haar betekenissen.’ —

— Bahá’u’lláh

Een tragische conclusie, temeer daar Hardegg in 1864 in de ‘Zuid-Duitsche Schildwacht’ (Süddeutsche Warte), de krant van de Tempel-vrienden, nog had voorspelt ‘dat er tot aan de Tweede Komst van Jezus geen tien jaren meer [zouden] verstrijken.’

Onder Hardegg’s leiding ontwikkelt de kolonie in Haifa zich tot de grootste en welvarendste van de in totaal zeven die de Tempel-vrienden in het Heilige Land zullen stichten. Men voorziet in het levensonderhoud door wijn-en akkerbouw, krijgt de beschikking over een stoom-aangedreven graanmolen en olijvenpers, bouwt een zeepfabriek, en beheert een apotheek, een hotel, een badhuis, een Duitse en een Arabische school, en koets-verbindingen naar Akka en Nazareth.

Maar mede door dit succes onttrekt Hardegg zich steeds meer aan Hoffmann’s (theologische) leiding. Een conflict over de financiering van een voorgenomen agrarische school — onderwijs ligt Hardegg na aan het hart — leidt in maart 1874 tot een breuk. Hardegg legt de leiding van de kolonie neer en trekt zich met tientallen medestanders terug uit de Tempel-gemeente. Hoewel afgesneden van verdere financiële steun uit Duitsland, slaagt men er toch in om zich in Haifa staande te houden. Hardegg leidt vanaf die tijd een teruggetrokken bestaan. Een Tempel-vriend herinnert zich van die jaren:

— ‘In de koele ruimte van de arcade, onder de bogen, of op de weg die naar het strand leidde, zag ik vaak een grijsaard van ongeveer 60 jaar oud met een Turkse pijp in de hand in gepeins verzonken zitten of heen en weer lopen. Zware lotgevallen hadden zijn haar en baard vroeg gebleekt. [...] Zijn levenswerk lag voltooid achter hem. Als hij op het overdekte balkon zat, keek hij lang en graag over de zee uit. Zocht hij in die onaardse verte iets wat hem in het leven niet was gegeven — de volksmassa die zijn oproep had moeten volgen, de overvloed aan hemelse gaven wier uitstorting niet aan zijn verwachtingen had voldaan?’ —

Een Tempel-vriend

Als David Hardegg op 10 juli 1879 in zijn woning annex school in Haifa overlijdt, wordt hij begraven onder een kruis met het opschrift: ‘Vrees God en bewijs Hem eer (Openbaring 14.7).’

De Duitse kolonies dragen in de loop der jaren veel bij aan de ontwikkeling van het Heilige Land, maar in 1914 komt de terugslag: bij het uitbreken van de Grote Oorlog gaan de ‘vreedzame kruisvaarders’ zich mengen in de politiek en treden zij in militaire dienst voor hun oude vaderland. Dat maakt hen voor de Britten tot een bedreiging. Naarmate Britse troepen vanuit Egypte verder in Palestina oprukken worden de zuidelijk gelegen kolonies door hen bezet en de bewoners ervan naar een interneringskamp nabij Cairo overgebracht. De kolonisten in Haifa blijft dit lot bespaard, omdat met de inname van Haifa (september 1918) de oorlog in Palestina in feite voorbij is.

In 1921 mogen de bannelingen weliswaar terugkeren en hun leven hervatten, maar in de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog herhalen de gebeurtenissen zich: veel Tempel-vrienden worden lid van de Nazi Partij en nemen dienst in de Wehrmacht, anderen worden door de Britten achter prikkeldraad opgesloten in hun eigen kolonies (1939), later gedeporteerd naar Australië (1941) of uitgewisseld tegen Joden uit kamp Bergen-Belsen (1944).

Na de oorlog is hun rol uitgespeeld. De Zionistische opstand tegen het Britse mandaat-bestuur richt zich ook op de overgebleven Duitsers; er vallen doden. En in 1948 evacueren de Britten de Tempel-vrienden naar een kamp op Cyprus. Zij die te oud of te zwak zijn — zo’n 25 personen — worden ondergebracht in een klooster te Jeruzalem, maar in 1950 moeten ook die op last van de nieuwe Israëlische regering het Heilige Land verlaten.

Tafel aan Hardegg

(Ongeautoriseerde vertaling)

In de Naam van God, de Allerhoogste,
O verheven leraar! Uw verzegelde brief heeft de aanwezigheid van deze Verguisde bereikt. Wij ademden daaruit de geur van uw oprechtheid jegens God, de Helper-in-nood, de Bij-Zichzelf-bestaande. Wij smeken God u bekend te maken met dat wat verborgen is in deze geschreven Tafel en u in staat te stellen om te luisteren naar de melodie van de Duif die op de takken koert en het gekabbel te horen van het Water des Levens dat door de kracht van wijsheid en woorden opwelt uit de bron van de Wil van de Heer van Bestaan.

O vriend! Het betaamt u om aandachtig het Woord van God te overwegen en de voortreffelijkheid en lieflijkheid ervan te waarderen, want waarlijk het is voldoende voor alle bewoners van de aarde. De eerste van hen die in de Geest [Jezus] geloofden, werd in vervoering gebracht door het Woord van zijn Heer. Door de kracht daarvan wendde hij [Petrus] zich tot Hem en omhelsde de Waarheid, geheel onthecht aan al wat mensen koesteren. Zo past het de vissen van de Grootste Oceaan.

O gij ontwikkelde, wijze en scherpzinnige leraar. Weet voorzeker dat zelfzuchtige verlangens de meerderheid der mensen er van hebben weerhouden om het gelaat naar God, de Heer van Namen, te keren. Al wie kijkt met het oog van inzicht, zal ertoe worden bewogen om van deze waarheid te getuigen, en uit te roepen: Verheerlijkt is mijn Heer, de Meest Verhevene. Zowel land als zee hebben zich verheugd over de blijde tijdingen van het Rijk van God en aan alle naties is de komst beloofd van Hem die de wereld zal verlossen van haar kwalen en zwakheden. Hij waarlijk bouwt de Tempel van de Heer. Gezegend zijn zij die deze Waarheid erkennen.

Als het bestemde uur is aangebroken, zal de Carmel het uitroepen van vreugde. Me dunkt dat zij wordt bewogen door de ademtocht van God. Gezegend zij die dat waarnemen. Wie luistert zal gemakkelijk horen hoe de Rots met luide stem getuigenis aflegt van de Eeuwige Heer. Gezegend de mens die de zoete geuren van deze uitspraak heeft ontdekt en zijn gezicht naar het Koninkrijk heeft gekeerd, bevrijd van alle gehechtheid aan de wereld, want als dát verschijnt wat in het Boek wordt vermeld, zullen de mensen met hun ogen zien, maar het niet bevatten.

O vriend! Overdenk het mysterie van de Grote Ommekeer, dat het karakter van de Soevereine symboliseert, want de verhevenen onder de mensen werden verlaagd, en de nederigen verheven. Herinner u bovendien de omstandigheden ten tijde van de komst van Jezus, toen de geestelijken, de geleerden en de geletterden Hem afwezen, terwijl hij [Petrus], die slechts een visser was, zich naar het Koninkrijk keerde. Dit is de betekenis van dat wat werd uitgedrukt door middel van toespelingen en mysteriën in de schaduw van woorden. Waarlijk, groot, ontzaglijk groot is de Zaak van God. Petrus, de Apostel, hield, ondanks zijn verheven positie en eervolle staat, zijn mond toen hij er naar werd gevraagd.

Als u geheel ter wille van de Heer in uw hart het verleden overdenkt, dan zult u Zijn licht voor uw aangezicht zien stralen en het tot het voorwerp van uw voortdurende aandacht maken. De Waarheid is te duidelijk om door sluiers te worden verhuld, het Pad te opvallend om verborgen te worden door duisternis, en de Zekerheid te onwankelbaar om in valse voorstellingen gekleed te gaan. Zij die afstand hielden, volgden slechts de ingevingen van hun eigen zelfzuchtige verlangens en zijn in deze Dag in diepe slaap verzonken. Weldra zullen zij uit hun onachtzaamheid worden gewekt, zich voorwaarts haasten, maar helaas niets ontwaren. Gezegend degene die de zoete geuren inademt op het moment dat zij worden verspreid. Waarlijk, zo iemand heeft bereikt wat de oprechte dienaren van God hebben bereikt.

Weet bovendien dat Wij de letter ’S’ versierd vonden met het ornament van de staande letter ‘A’ [waardoor het woord ‘Salih’ - rechtvaardige - ontstond] die wordt verheerlijkt in de wijdverbreide Tafel. En toen het stralende licht van dit hemelse Woord tevoorschijn trad, werd de Poort van de hemel geopend en verscheen het Koninkrijk van Namen. De Openbaring van God werd voltooid door het verschijnen van de letters ‘H’ en ‘A’ nadat zij waren verbonden met de liggende ‘A’ die was versierd met een punt [waardoor de Arabische letter ‘B’ ontstond] – het Punt waaruit de dierbare naam werd geopenbaard, het verborgen mysterie ontrafeld en het goed bewaarde geheim onthuld [het woord BAHA], het Punt van waaruit al het geschapene voortkomt en zal terugkeren. Daarop waren Wij er getuige van hoe het Woord een woord sprak dat aan de verschillende gemeenschappen bekend werd gemaakt in hun eigen taal en woordenschat. En zodra het was gesproken, verscheen er een Zon boven de horizon, voor wiens stralende pracht de zon aan de hemel verbleekte. Toen riep het Woord uit: Waarlijk, het hoofd van zeventig is getooid met de kroon van veertig, die verbonden is met de zeven vóór de tien. Daarop verzuchtte het Woord: Hoe kan het dat de eigenaar zijn huis niet herkent, de zoon geen acht slaat op zijn vader, en de geknechte zich afkeert van zijn verlosser?

O gij vogel in de sferen van begrip! Hij die het vloeibare en het gestolde kent, het bewegende en het stilstaande, het geziene en het ongeziene, het overduidelijke en het verborgene, zal de lichtstralen van Zijn Glorie zodanig in zich opnemen dat hij op de vleugels van verlangen zal opstijgen in de sferen van nabijheid, heiligheid en hereniging.

Wat betreft dat wat u hebt gezegd over de duisternis van onwetendheid: Wij bevestigen dat die de gehele mensheid omhult. Gelukzalig is hij die wordt verlicht door het licht dat helder schijnt aan de horizon van de genade van zijn Heer, de Meest Verhevene. Voorwaar, duisternis is niets anders dan de vruchteloze fantasie en nutteloze inbeelding die de mens ervan weerhoudt om het Koninkrijk te naderen als dat wordt geopenbaard op bevel van God, de Heer van het Rijk in den Hoge.

Wat betreft uw opmerking over de mening van een zeker persoon, als dat er tussen ons geen verschil bestaat betreffende de Geest [Jezus]: Dit is inderdaad waar, aangezien de Geest is gevrijwaard van de uitbarstingen van menselijke onenigheid en niet kan worden gevat in uiterlijkheden. Hij is de manifestatie van het Licht van Goddelijke Eenheid onder de mensen en het wonderbare teken van de Al-Oude der Dagen te midden van de volkeren der wereld. Een ieder die zich daartoe wendt, heeft zich waarlijk tot Hem gekeerd Die het heeft geschonken, en al wie zich ervan losmaakt, heeft gebroken met Hem Die het heeft voortgebracht en er een stem aan heeft gegeven. Voorwaar, Hij is verheven boven allen die zijn geweest en ooit zullen zijn. Hij is wat Hij altijd al was, maar de stralen van het licht dat op de Spiegels valt, varieert naar hun verscheidenheid in vorm en kleur.

O vriend! Mocht een deel van het verborgen geheim, dat is gevat in mysteries, worden onthuld, dan zullen de zielen van hen die zich hebben vastgeklampt aan de dingen die gangbaar zijn onder de mensen, en die van zich af hebben geworpen hetgeen van God is, ernstig van streek raken.

O vriend! Als u nadenkt over hetgeen Wij u hebben onthuld, en al wat werd genoemd met volmaakte standvastigheid vervult, dan zal er van uw persoon zeker uitgaan, dat wat in het verleden tevoorschijn is getreden.

O vriend! Deze Vogel is gevangen in de klauwen van tirannie en verdorvenheid, niet in staat om een nest te vinden waarin hij zou kunnen verblijven, noch een ruimte om naar op te wieken. Toch roept Hij, ondanks deze omstandigheden, de mensheid op tot het eeuwige leven. Gezegend het oor dat hoort.

Wij smeken God om ons binnen één enkel Tempel-hof te verzamelen en ons genadelijk in staat te stellen om datgene te doen wat voor Hem welgevallig en aanvaardbaar is.

Kolonie

De Tempel-kolonie te Haifa gezien vanaf de Carmel (1877)

Hardegg

Het Gemeenschapshuis is het eerste bouwproject van de Tempel-vrienden in Haifa.

David Hardegg

David Hardegg (1812-1879)

Haifa

De voormalige Tempel-kolonie gezien vanaf de Bahá’í-tuinen

Bronnen — Utrechtsche Courant 19 juni 1833; G. D. Hardegg: Das Ewige Evangelium oder die Mittel zur Lösung der socialen Frage; Versuch eines Programms für die Freunde Jerusalems in Europa, Asien und Amerika — Stuttgart 1866; G. D. Hardegg: Reflections on the Temple at Jerusalem and the colonization of Palestine. (Haifa, Syria 1869) - Trans. W.F. Schwilk - Albany 1869; ‘De Vreedzame Kruisvaarders’ in: Het Nieuws van den Dag van 2 januari 1876; Algemeen Handelsblad 31 juli 1879; Moojan Momen: The Bábí and Bahá’í Religions 1844 - 1944; Some Contemporary Western Accounts - Oxford 1981; Joachim Bauer: ‘Ein Revolutionär mit zwei Anläufen, Georg David Hardegg aus Eglosheim (1812-1879)’ In: Ludwigsburger Geschichtsblätter - 2000; Stephen Lambden: ‘The Tablet to Hardegg (Law-i-Hirtík) A Tablet of Bahá’u’lláh to the Templer Leader Georg David Hardegg’. In: Lights of ‘Irfán - Book Four - 2003; Adib Taherzadeh: The Revelation of Bahá’u’lláh, ‘Akká, The Early Years 1868-77 - volume III - Oxford 2004 (1983); Jakob Eisler: ‘Georg David Hardegg’ In: Die Warte des Tempels - April 2012; Karin Klingbeil: ‘Ihr seid der Tempel Gottes, Zur Gründung der Tempelgesellschaft’ In: Die Warte des Tempels - september 2013; ‘Tablet of Hardegg’ In: Fuad Izadinia: The Major Opus, A Study of the German Templers Movement and its relationship with the Bahá’í Faith - Pretoria 2014; Carolyn Sparey Fox: Seeking a State of Heaven, The German Templers - Oxford 2018; Mirjam Bolle-Levie, Joods Amsterdam; The National Library of Israel; Günter Henzler Familienstammbaum; Basel Mission Archives; Tempelgesellschaft.

Lees ook: De Tempel-vrienden

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht