Midhat Pasha

Midhat Pasha

Midhat Pasha 1877

Het ‘jaar van de drie sultans’, zo wordt 1876 ook wel genoemd: Sultan ‘Abdu’l-Azíz wordt in een ministeriële revolutie onttroond, opvolger Murad V blijkt de taak psychisch niet aan te kunnen, en ‘Abdu’l-Hamid II krijgt de macht. Stuwende kracht achter deze poging om het Ottomaanse Rijk door middel van een Grondwet en Parlement om te vormen tot een constitutionele monarchie is de ervaren staatsman Midhat Pasha.

Midhat Pasha was zijn carrière begonnen als gouverneur van verschillende provincies in het Europese deel van het rijk. Na een gouverneurschap in Bagdad (waar hij ook bahá’ís leerde kennen) had Sultan ‘Abdu’l-Azíz hem benoemd tot grootvizier, de op één na hoogste bestuursfunctie binnen het rijk. Ook de nieuwe sultan stelt hem nu in die hoedanigheid aan. De Britse ambassadeur in Constantinopel (nu Istanbul) rapporteert op 19 december 1876 aan zijn minister van buitenlandse zaken:

— ‘My Lord, Midhat Pasha is benoemd tot grootvizier […] Het belang van deze benoeming is op dit moment zeer groot. Midhat Pasha is zonder twijfel de meest energieke en liberale der Turkse staatslieden, en een man van actie, hoewel zijn beslissingen soms overhaast zijn. Hij heeft altijd gepleit voor de gelijkheid van moslims en christenen, en wenst een constitutionele controle over de macht van zowel de grootvizier als de sultan. Hij is tegen centralisatie en is er voorstander van om de provinciale bevolking veel controle te geven over hun lokale aangelegenheden. Hij heeft mij soms krachtig tegengesproken […] maar hij is een man die naar argumenten luistert […] Hij heeft een hekel aan de oude moslimpartij, maar wordt beschouwd als de hoop van de moslimhervormers en van de christenen. […]’ —

— Henry Elliot

De bahá’í bannelingen in Palestina merken de machtswissel in Constantinopel vooral door de komst van nieuwe lokale bestuurders. Zoals Mustafa Ziya Pasha, de nieuwe burgemeester (mutasarrif) van Akka, die hen al spoedig laat weten dat hij er geen bezwaar tegen heeft als zij zich buiten de stadsmuren begeven. Het keizerlijke bevel dat Bahá’u’lláh naar Akka had verbannen wordt weliswaar niet herroepen, maar op aandringen van ‘Abdu’l-Bahá verlaat Bahá’u’lláh begin 1877 toch voor het eerst de stad. Hij bezoekt de Tuin van Ridván, en gaat later dat jaar in het landhuis van Mazra’ih wonen.

Ondertussen blijkt de nieuwe sultan een koekoek’s jong. Hij stelt de Grondwet buiten werking, ontbindt het Parlement en stuurt in november 1878 Grootvizier Midhat Pasha weer terug naar de provincie door hem te benoemen als gouverneur-generaal van Ottomaans-Syrië. Ook die provincie, met daarin de vestingstad Akka, staat er niet goed voor. In een brief aan zijn superieuren in Constantinopel, gedateerd 29 maart 1879, spreekt de nieuwe gouverneur-generaal zijn verbazing uit over de ‘wanorde’ die hij aantreft:

— ‘De rechtspraak en ordehandhaving blijken volledig verwaarloosd. Ambtenaren van alle rangen, enkele uitzonderingen daargelaten, jagen slechts hun eigen persoonlijke belangen na, en het resultaat hiervan, op het gedrag der inwoners, is zo rampzalig dat moorden en roofovervallen aan de orde van de dag zijn, en eigendom niet veilig is. […] Dieven en bandieten blijven ongestraft of worden vrijgelaten, terwijl onschuldige mensen worden vastgezet zonder tevoren te zijn berecht, en worden onderworpen aan straffen variërend van acht tot tien jaar. Ik heb zelf […] verscheidene van deze gevangenen in vrijheid gesteld.’ —

— Midhat Pasha

Gedurende een van zijn reizen om orde op zaken te stellen doet Midhat Pasha in mei 1880 ook de regio Akka aan. Hij verblijft in de Tuin van Ridván, overlegt er met ‘Abbás Effendi, en nodigt Hem uit voor een tegenbezoek. Na vervolgens op Pinkstermaandag 17 mei ook de Duitse Tempelbouwers in Haifa te hebben ontmoet, keert de gouverneur diezelfde dag per schip terug naar Beiroet. Over dit bezoek van Midhat Pasha schrijft een Perzische bahá’í die rond dat moment in Akka is:

— ‘Voor zijn verblijf in Akka was er geen betere en aangenamere plek dan de Tuin van Ridván. Men vroeg Zijne Excellentie de Meester [‘Abbás Effendi] – moge het leven van allen een offer voor Hem zijn – of hij [Midhat Pasha] vereerd kon worden met een verblijf in de Tuin van Ridván, en Hij gaf daarvoor toestemming. Hij [de gouverneur] kwam, maar omdat Zijne Heiligheid formeel een gevangene was, ging Hij niet op bezoek. De grootvizier was zeer ingenomen met de staat, schoonheid en zuiverheid van de tuin en met haar bloemen. Scherpzinnig herkende hij daarin de hand van Zijne Excellentie de Meester. Hij vroeg het en men antwoordde bevestigend. Hij zei: “Jarenlang heb ik ernaar verlangd Hem te ontmoeten. Ik heb Zijn uitspraken gezien in een Turks dat geen gelijke kent en hun welsprekendheid getuigt van Zijn brede kennis. Ik heb vaak gehoord dat veel geleerden Hem zeer prezen.” En hij zond een boodschapper met: “Ik zou Zijne Excellentie graag ontmoeten.” Hij [‘Abbás Effendi] vereerde hem daarop met een bezoek. Hij [de gouverneur] raakte zo gecharmeerd dat hij Hem een tegenbezoek bracht; hij was nederig en deemoedig. Gedurende de twee of drie dagen van zijn verblijf, werd hij meestentijds vereerd door de aanwezigheid van ‘Abdu’l-Bahá [‘Abbás Effendi]. Hij vroeg Deze om hem te vergezellen en Beiroet te eren met Zijn gezegende komst. Maar Hij [‘Abbás Effendi] verontschuldigde Zich. Hij [de gouverneur] schreef vanuit Beiroet: “Het verlangen om U te ontmoeten maakt dat mijn ziel aan de deur van de dood staat. Moet zij terugkeren of binnentreden, wat is Uw bevel?”
De Aloude Schoonheid (Bahá’u’lláh) gebood Hem [‘Abbás Effendi] daarop om Beiroet te eren met Zijn bezoek. Hij was in Beiroet toen deze heilige en verheven Tafel [de Tafel aan het Land van Bá] talloze deuren van de zichtbare wereld van bestaan, ja zelfs van het Koninkrijk Gods, opende voor het aangezicht der mensen. Deze Tafel getuigt dat ‘Abdu’l-Bahá’s dienstbaarheid, onbaatzuchtigheid, volledige zelfverloochening en onthechting geen gelijke hadden en geen gelijke zullen hebben.’ —

— Mírzá Haydar-‘Alí

Van 1 tot 17 juni verblijft ‘Abbás Effendi, formeel nog een gevangene, in Beiroet. Over de inhoud van Zijn gesprekken met Midhat Pasha en hun mogelijke consequenties weten we niets. Wel staat vast dat zij er in ieder geval niet toe leiden dat de toegenomen bewegingsvrijheid voor Bahá’u’lláh en Hemzelf wordt teruggedraaid. Mogelijk verwijst Bahá’u’lláh daar naar als Hij in de Tafel aan het Land van Bá (Beiroet) spreekt over het ‘openen van de gevangenisdeuren’:

— ‘Geprezen zij Hij Die het Land van Bá [Beiroet] heeft vereerd met de aanwezigheid van Hem rond Wie alle namen wentelen. Alle atomen der aarde hebben aan al het geschapene verkondigd dat vanachter de poort van de Gevangenisstad en boven haar horizon de Hemelbol is verschenen van de schoonheid van de Grote, Machtigste Tak van God — Zijn aloude en onveranderlijke Mysterie— op weg naar een ander land. Daardoor is deze Gevangenisstad in smart gedompeld, terwijl een ander land zich verheugt. Verheven, onmetelijk verheven is onze Heer, de Vormgever van de hemelen en de Schepper van alle dingen, Hij door Wiens soevereiniteit de deuren van de gevangenis werden geopend, en waardoor werd vervult wat eerder in de Tafelen was beloofd.’ —

— Bahá’u’lláh

Midhat Pasha

De Tuin van Ridván c. 1900

Midhat Pasha

Beiroet 1876

Bronnen — De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 7 augustus 1880; De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 14 Mei 1884; Ali Haydar Midhat Bey: The Life of Midhat Pasha, a record of his services, political reforms, banishment, and judicial murder derived from private documents and reminiscences - London 1903; H.M. Balyuzi: Bahá’u’lláh, the King of Glory - Oxford 1980 - p. 378; Adib Taherzadeh: The Revelation of Bahá’u’lláh, volume IV - Oxford 2000 (1987) - p. 240; Necati Alkan: ‘Midhat Pasha and ‘Abdu’l-Bahá in ‘Akka: the historical background of the Tablet of the Land of Bá.’ In: Bahá’í Studies Review - 13 - 2005 - pages 1-13; Tafelen van Bahá’u’lláh, geopenbaard na de Kitáb-i-Aqdas - Den Haag 2009; Vicken Cheterian: ‘Midhat Pasha in Beirut’ In: Agos 23 mei 2020; Hakan Arslanbenzer: ‘Midhat Pasha: a revolutionary or a murderer?’ In: Daily Sabah 6 November 2020; Rijksmuseum Amsterdam: foto’s Beiroet

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht