De Tempel-vrienden

Tempel-vrienden

Ornament

Kort voor Zijn vertrek uit Adrianopel (Edirne) openbaart Bahá’u’lláh een tekst die Hij in 1869 samenvoegt met Zijn brieven aan Paus Pius IX, Keizer Napoleon III, Tsaar Alexander II, Koningin Victoria en Nasir’id-Din Sháh, en laat kalligraferen in de vorm van een vijfpuntige ster die de menselijke gedaante representeert. Met deze ‘Sura van de Tempel’ (Súriy-i-Haykal) benadrukt Hij, zowel wat betreft titel, inhoud als vorm, dat de ‘Tempel van God’ een ‘levende tempel’ is, en niet een bouwwerk van steen. Gezien het tijdstip lijkt Bahá’u’lláh Zich met de ‘Sura van de Tempel’ in het bijzonder te richten tot de Duitse christenen die eind oktober 1868 nabij Haifa aan land zijn gegaan en nu aan de voet van de Berg Carmel zijn begonnen met de bouw van een nederzetting.

Palestina heeft aan het begin van de 19-de eeuw voor Europeanen alleen betekenis als het land van de bijbelse geschiedenis en als pelgrimage-bestemming. Het is een zwak bestuurde uithoek van het Ottomaanse Rijk, arm en achtergebleven in ontwikkeling. De omstandigheden om er te reizen en te verblijven zijn ronduit primitief en vaak zelfs gevaarlijk. De vraag is dus wat die Duitsers bezielde om naar het kleine kustplaatsje Haifa te komen.

Het antwoord is gelegen in het feit dat in die tijd veel christenen menen in ‘de Eindtijd’ te leven. De Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen hebben het leven grondig overhoop gehaald, zeker ook in Duitsland. Tegelijkertijd wijst de nieuwe wetenschappelijke aanpak, met zijn rationalisme en vraag naar bewijs, de wonderen van de Bijbel af en ondermijnt daarmee het gezag van de geestelijkheid, juist op een moment dat de behoefte aan nieuwe morele leiding groot is.

Na het revolutie-jaar 1848, het jaar waarin door heel Europa de roep om een grondwet, een democratisch bestuur en betere werkomstandigheden gaat, is de Württembergse theoloog Christoph Hoffmann (1815-1885) er zeker van dat ‘de genezing van de geestelijke ontwrichting en de daaruit voortvloeiende sociale misstanden’, alleen in het Christendom te vinden is. Maar hij beseft tegelijkertijd dat de kerken niet meer berekend zijn op deze taak. Collega Dr. David F. Strauss had in 1835 in zijn geruchtmakende boek Das Leben Jesu (Het Leven van Jesus) zelfs beweert dat het beeld van Christus in de evangeliën ‘een fantasie is en het product van legendes.’

Volgens Hoffmann is ‘de genezing van de volksziekte’ gelegen in de bouw van ‘de Tempel’; waarbij hij met het woord ‘tempel’ de eenvoudige op zuiver christelijke waarden gestoelde samenleving bedoeld; een ander woord voor het ‘Koninkrijk Gods op aarde’. In navolging van de woorden van de apostel Petrus (1 Petrus 2:5) moet ieder mens als een ‘levende steen’ meebouwen aan de geestelijke Tempel. Het gaat wat Hoffmann betreft uitsluitend om wat ‘de profeten van Israël onder de naam van het “Koninkrijk Gods” hebben beschreven.’ Niet om de historisch wetenschappelijke juistheid van het Evangelie of het al dan niet aanvaarden van wonderen.

— ‘We zouden onze taak gemakkelijker kunnen maken door simpelweg te wijzen op de talrijke profetieën van alle profeten van Israël, waarin het bijeenbrengen van Gods volk uit zijn verstrooiing, het herstel van de Tempel in Jeruzalem, evenals de stad en het land, en de zegeningen beschreven zijn, die vanuit dit Modelvolk [Mustervolk], als het toekomstige geestelijke middelpunt van de aarde, naar alle naties zullen moeten uitstralen. Het zou te breed voeren om al deze passages te citeren, dus wij beperken ons hier tot het noemen van alleen de duidelijkste, namelijk Jesaja 2:1-5 en 25:6-8, Jeremia 31. Ezechiël 40-48. Micha 4 en Zacharias 4 en 8, evenals Openbaringen 11. Hoe meer men deze profetieën in hun context leest en ze vergelijkt met de andere profetische uitspraken, hoe meer men ervan overtuigd raakt dat de “Hoop van Israël”, […] de belangrijkste inhoud vormt van alle profetieën van de Heilige Schrift. […]

Of dit Jeruzalem van de toekomst, het verlossende centrum van de geestelijke en morele verheffing van het menselijk ras, juist op de plek van het oude Jeruzalem in Palestina moet staan of op een andere plek op aarde, is uiteraard een kwestie van secundair belang, en we zullen met niemand in discussie gaan die serieus probeert het leven van een waarlijk christelijk volk met als centrum daarvan een geestelijk Jeruzalem op een andere plek te stichten. Maar wij zijn wel van mening dat de mannen aan wie de Geest het idee van een geestelijk middelpunt der mensheid heeft kunnen openbaren, ook wat betreft de plèk vertrouwen verdienen, en wij hopen dat door de verwezenlijking van Jeruzalem op de door profetie (Zacharias 12, 6) aangewezen plek, het krediet der profeten en des Geloofs ook weer de belangrijkere inhoud van hun profetieën zal versterken.’ —

— Christoph Hoffmann, Occident und Orient

Samen met de voormalige politieke gevangene David Hardegg en de onderwijzer Christoph Paulus vormt Hoffmann een ‘Uitvoerend Comité’ [Ausschluss] om ‘het Volk van God’ in Jeruzalem bijeen te brengen. Als eerste stap richten zij in 1854 een petitie tot de Duitse Bondsraad waarin deze wordt verzocht om namens hen bij de Ottomaanse Regering te vragen om akkergrond en bescherming in het Heilige Land. Als de petitie wordt afgewezen, besluit men om bij wijze van proef voorlopig de ideale christelijke gemeente — ‘de Tempel’— in Duitsland zèlf te vestigen. En zo verhuist het Uitvoerend Comité in 1856 met een deel van zijn achterban naar het dorp Kirschenhardthof (ten noorden van Stuttgart).

Ondertussen wordt geld ingezameld om Hoffmann, Hardegg en Joseph Bubeck, een gediplomeerde wijnboer, als ‘verspieders’ naar het Heilige Land te sturen om ter plekke de mogelijkheden tot vestiging te onderzoeken. In 1858 vertrekken de drie. Bij terugkomst, zes maanden later, rapporteren zij ‘dat het land weliswaar goed is, maar dat men daar slechts als een georganiseerd volk, dat net als Israel zijn heiligdom en regering meebrengt, kan bestaan.’

Mede daarom besluiten de sympathisanten van de ‘Tempel-beweging’ zich los te maken van de Evangelische Staatskerk van Württemberg en zich in 1861 te organiseren in een nieuw religieus genootschap onder de naam ‘De Duitse Tempel’ (Deutscher Tempel). Zo’n 3.000 Württembergers sluiten zich hierbij aan. En dan zijn er nog ‘gelijkgestemden’ in de rest van Duitsland, in Zwitserland en onder de Duitsers in Zuid-Rusland en Noord-Amerika. Via het tijdschrift Süddeutsche Warte (Zuid-Duitse Wachter) houdt men contact.

Als in 1866 de oorlog tussen Pruisen en de Duitse Bond uitbreekt kan het Uitvoerend Comité niet voorkomen dat verschillende ‘Tempel-vrienden’ voortijdig naar het Heilige Land vertrekken. Het lukt deze vluchtelingen echter niet om in Samunieh (nu Shimron) bij Nazareth een landbouwkolonie te stichten. Ontberingen en ziekten drijven hen uiteen.

Ondanks deze tegenslag blijft het geloof in het ideaal in stand. Om ten overstaan van hun tegenstanders en aarzelende vrienden ‘de ernst van hun geloof in de profetie te bewijzen’, besluiten Hoffmann en Hardegg om opnieuw, maar nu met hun gezin, naar Palestina te vertrekken. In augustus 1868 reist het gezelschap over de Donau naar Varna aan de Zwarte Zee. Met het stoomzeilschip ‘Oreste’ van de Österreichische Lloyd komt men via Constantinopel, Smyrna en Beiroet in de avond van 30 oktober aan op de rede van Haifa — slechts enkele maanden na Bahá’u’lláh. Hoffmann schrijft daarover:

— ‘Daarmee was dus de door mij zo begeerde grond van Palestina bereikt. Tegelijkertijd vernamen we dat de heer [Johan Conrad] Breisch en nog een andere Tempel-vriend uit Württemberg ons waren nagereisd en hadden ingehaald, zodat die al in Nazareth waren geweest en, naar het advies van [de zendeling Jacob] Huber, voor ons de huur van woningen in Haifa hadden voorbereid. Aangezien zij op dat moment niet in Haifa waren en de heer Ziphos [de Griekse vice-consul van Pruisen] reeds naar bed was, moesten wij met onze bagage een paar uur in het maanlicht op het strand van Haifa doorbrengen, omringd door de bevolking van het stadje, totdat uiteindelijk de door de heer Ziphos gestuurde Turkse lijfwacht [Kawass] naar ons toe kwam.

In deze uren van onzeker wachten herinnerde ik me dat op deze dag de verjaardag viel van mijn broer in Berlijn, die daar nu omringd door familie ongetwijfeld een fijne avond vierde, terwijl ik zojuist de grond van Palestina had betreden, en nog niet wist of en waar we onderdak voor de eerste nacht zouden vinden. Maar eindelijk verscheen daar de lijfwacht en die nam ons mee naar een herberg die al een tijdje was ingericht voor Russische pelgrims. Daar vonden we om middernacht thee, avondeten en slaapplaatsen. Blij met het einde van onze pelgrimstocht gingen we slapen. ’s Ochtends werden wij begroet door de heer Breisch, waarna de huurovereenkomsten voor onze woningen werden opgemaakt. Wij konden die echter pas na een ongewoon hevige regenbui betrekken, zodat we tot die tijd in ons Russische pelgrimshuis moesten blijven. Gedurende deze tijd arriveerden uit Nazareth de daarheen gevluchte overlevenden van de door ziekten mislukte tempel-kolonie in Samunieh.’ —

— Christoph Hoffmann, Mein Weg nach Jerusalem

De eerste maanden verblijft men in twee gehuurde woningen binnen de muren van Haifa en koopt men, via inheemse tussenpersonen, land ten westen van de stad. Het is trouwens op aanraden van Huber, een Württembergse zendeling voor de (Anglicaanse) Church Mission Society te Nazareth, dat voor vestiging bij Haifa wordt gekozen: door de ligging aan de kust heerst er minder ‘moeraskoorts’ (malaria), de Österreichische Lloyd onderhoudt er een regelmatige scheepvaart- en postverbinding, en men kan er zonodig een beroep doen op de vice-consul van Pruisen. Een kolonie in Haifa zou een goed ‘ontvangst-station’ voor toekomstige immigranten kunnen worden. En dat wordt het.

In het licht van Bahá’u’lláh’s ‘Sura van de Tempel’ is het fascinerend om te zien hoe de Württembergse Tempel-vrienden die speciaal naar het Heilige Land waren gekomen om de nieuwe Tempel te bouwen en de komst van de Messias te bespoedigen, daar nu worden opgewacht door de Vervulling van hun streven.

Enkele passages uit de Sura van de Tempel

(Ongeautoriseerde vertaling)

— […] Wij hebben deze Tempel waarlijk bestemd als de bron van alle bestaan in de nieuwe schepping, opdat allen met zekerheid Mijn macht mogen kennen om dát te verwezenlijken wat Ik Mij heb voorgenomen door middel van Mijn woord ‘Wees’ en het is! In de schaduw van elke letter van deze Tempel zullen Wij een volk doen opstaan welks aantal niemand kan tellen behalve God, de Helper-in-nood, de Bij-Zichzelf-bestaande. Eerlang zal God uit Zijn Tempel zielen doen opstaan die zich niet zullen laten beïnvloeden door de influisteringen van de opstandigen, en die te allen tijde overvloedig zullen drinken uit de beker van het ware leven. Zij behoren, waarlijk, tot de gelukzaligen. […]

O Levende Tempel! Door U hebben Wij al het geschapene bijeengebracht, zowel in de hemel als op aarde, en hebben hen ter verantwoording geroepen voor hetgeen Wij vanaf de grondlegging der wereld in een Verbond met hen hadden afgesproken. En zie, op een paar stralende gezichten en welsprekende tongen na, vonden Wij de meeste mensen met stomheid geslagen, angstig opkijkend. Uit die eersten hebben Wij de schepping voortgebracht van alles wat is geweest en alles wat zal zijn. Dit zijn zij wier gelaat God genadiglijk heeft afgewend van het gezicht der ongelovigen, en die Hij heeft beschermd onder de schaduw van de Boom van Zijn eigen Wezen; zij aan wier hart Hij de gave van vrede en rust heeft geschonken, en die Hij heeft gesterkt en bijgestaan met de schare van het zichtbare en het onzichtbare. […]

Zeg: In Mijn tempel wordt niets gezien dan de Tempel van God, in Mijn schoonheid slechts Zijn Schoonheid, in Mijn wezen slechts Zijn Wezen, in Mijn zelf slechts Zijn Zelf, in Mijn beweging slechts Zijn Beweging, in Mijn berusting slechts Zijn Berusting, en in Mijn pen slechts Zijn Pen, de Machtige, de Al-Geprezene. In Mijn ziel was slechts de Waarheid, en in Mijzelf kon niets anders gezien worden dan God. […]

Aldus hebben Wij de Tempel gebouwd met de handen van macht en kracht, wist u het slechts. Dit is de Tempel die u in het Boek is beloofd. Nader Die. Dit is wat u ten goede komt, kon u het slechts bevatten. Wees eerlijk, o volkeren van de aarde! Wat heeft de voorkeur: deze, of een tempel die van klei is gebouwd? Keer er uw gelaat naar. Aldus werd u bevolen door God, de Helper-in-nood, de Bij-Zich-Bestaande. —

Tempel-vrienden

Christoph Hoffmann met echtgenote Pauline Paulus (c.1875)

Kirschenhardthof

Tempel-vrienden voor hun Gemeenschapshuis in Kirschenhardthof, 1866

Tempel-vrienden

Zicht op Haifa (litho c.1855)

Tempel-vrienden

Akka met in de verte de Carmel

Bronnen — Christoph Hoffmann: Nachricht über die Anfänge der Ansiedlung des Tempels im heiligen Lande - Stuttgart 1870; Christoph Hoffmann: Occident und Orient, Eine kulturgeschichtliche Betrachting vom Standpunkt der Tempelgemeinden in Palästina - Stuttgart 1875; ‘Vreedzame Kruisvaarders’ In: Het Nieuws van den Dag, kleine courant 2 januari 1876; Christoph Hoffmann: Mein Weg nach Jerusalem, Erinnerungen aus meinem Leben I - Jerusalem 1881 en deel II - Jerusalem 1884; Adib Taherzadeh: The Revelation of Bahá'u'lláh - vol. III - Oxford 2004 (1983); Carolyn Sparey Fox: Seeking a State of Heaven, The German Templers - Oxford 2018; Jörg Klingbeil: ‘Von Konstantinopel nach Haifa, der Aufbruch ins Heilige Land vor 150 Jahren (Teil 3)’ In: Die Warte des Tempels - oktober 2018.

Lees ook: David Hardegg en zijn kolonie en De dagen van de Messias

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht