Meditatie

Uit een verklaring van de Bahá’í International Community over meditatie

Meditatie — Het vermogen van meditatie is een onderscheidend kenmerk van een menselijk wezen. Menselijk vooruitgang — geestelijk, materieel of sociaal — zou zonder reflectie en overdenking onmogelijk zijn. Bahá’u’lláh verklaart: “De bron van ambachten, wetenschap en kunst is het vermogen van reflectie.”

De Bahá’í-geschriften schrijven geen vaste procedures van meditatie voor. Maar het is duidelijk dat, wat de vorm ook moge zijn, het draait om geconcentreerd nadenken. Door middel van meditatie is het individu in staat om nieuwe en waardevolle inzichten te verwerven over zowel abstracte als praktische zaken. Het plaatsen van teveel nadruk op ieder idee dat gedurende dit proces in gedachten komt, is echter niet productief. Sommige gedachten kunnen van weinig of geen waarde zijn; “als vruchteloze golven in de zee. Maar als het vermogen van meditatie baadt in het innerlijke licht en zich kenmerkt door goddelijke hoedanigheden, zullen de resultaten worden bekrachtigd.” (‘Abdu’l-Bahá)

Huizen van Aanbidding

In het Heiligste Boek geeft Bahá’u’lláh de instructie om in alle landen ‘huizen van aanbidding’ te bouwen; plekken waar bahá’ís bijeen kunnen komen, liefst bij zonsopgang, om er gebeden te zeggen en uit de heilige geschriften voor te dragen. In het Perzië van de 19-de eeuw was dat, gezien de aanhoudende vervolging van de Bahá’í-gemeenschap, echter niet mogelijk. En toen bahá’ís in Teheran, Shiraz en Yazd toch een huis van aanbidding wilden bouwen, gaf Bahá’u’lláh hen daarvoor geen toestemming.

Als omstreeks 1900 de situatie enigszins is verbeterd, draagt ‘Abdu’l-Bahá de bahá’ís op om in iedere plaats tenminste één plek aan te wijzen, desnoods in een privé huis, voor gezamenlijk ochtendgebed. Zo’n bijeenkomst, maar ook de plek waar deze plaatsvindt, wordt door Bahá’u’lláh een ‘Dageraadsplaats voor het Gedenken van God’ (Mashriqu’l-Adhkár) genoemd. In Iran, Centraal-Azië, India, Birma en Noord-Amerika worden woonhuizen of delen daarvan voor dit doel ter beschikking gesteld. Soms, zoals in de steden Qom en Kermanshah, betreft het een woonhuis dat als ‘heilig’ wordt beschouwd — in deze twee gevallen vanwege het feit dat de stoffelijke resten van de Báb daar op hun reis naar Akka, voor enige tijd verborgen waren geweest.

Met betrekking tot het ontwerp van het huis van aanbidding verklaart Bahá’u’lláh: ‘Maak hen zo volmaakt als maar mogelijk is in de wereld van het bestaan’. Als een neef van de Báb in 1902 plannen maakt voor de bouw van het eerste bahá’í huis van aanbidding (te Aschabad in Turkmenistan) geeft ‘Abdu’l-Bahá de architect de opdracht om het ontwerp te baseren op negen eenheden van negen: negen deuren, negen paden, negen tuinen, negen vijvers, negen zijden, negen kolommen, negen bruggen, negen omgangen en negen balkons (In het Arabische alfabet hebben de verschillende letters elk een numerieke waarde. Voor het woord ‘Bahá’ is de som van die waarden negen. Het getal negen verwijst voor bahá’ís naar Bahá’u’lláh).

Voor wat betreft het interieur schrijft het Heiligste Boek voor dat een huis van aanbidding moet worden versierd ‘met hetgeen passend is, niet met beelden en afbeeldingen’ en dat er geen preekstoel mag zijn.

Shoghi Effendi verklaart dat het huis van aanbidding ‘uitsluitend ontworpen en volledig gewijd moet zijn aan de aanbidding van God’ en open moet staan voor alle mensen, van welke religie dan ook. Het lezen van de heilige geschriften van andere godsdiensten is erin toegestaan, maar er mogen geen rituelen of ceremonieën van andere religies worden verricht, en evenmin nieuwe worden ontwikkeld. Er dienen geen preken of lezingen te worden gegeven en elke vorm van rigiditeit en uniformiteit in de daar uitgevoerde diensten moet worden vermeden. Speciale bijeenkomsten, zoals herdenkingsdiensten voor bahá’ís of niet-bahá’ís, kunnen er plaatsvinden. Bahá’u’lláh dringt aan op het voordragen van heilige geschriften en op het melodieus zingen van gebeden in het huis van aanbidding, vooral door kinderen en direct na zonsopgang. Shoghi Effendi verklaart dat muziekinstrumenten niet zijn toegestaan.

Een huis van aanbidding is niet alleen een plek voor gebed en meditatie. ‘Abdu’l-Bahá legt uit dat het gebouw het centrum moet worden van sociale en humanitaire voorzieningen, zoals een ziekenhuis, een apotheek, een hotel, een school voor wezen en armen, een tehuis voor gehandicapten en arbeidsongeschikten, en een universiteit. Bovendien zullen deze faciliteiten, net als het huis van aanbidding zelf, open staan voor mensen van alle geloofsovertuigingen en zijn zij niet beperkt tot bahá’ís. In de nabijheid van het huis van aanbidding zullen ook een vergaderzaal komen voor algemene bahá’í-doeleinden en de kantoren van het Bahá’í Centrum. Shoghi Effendi verklaart dat deze sociale en bestuurlijke activiteiten echter alleen hun volle potentieel kunnen bereiken als de betrokkenen in verbinding staan met de geest van gebed die voortkomt uit het huis van aanbidding.

Bronnen — bahai.org: Meditation (2018); Moojan Momen: Mashriqu’l-Adhkár. In: Encyclopaedia Iranica - 2010; Peter Smith: A Concise Encyclopedia of the Bahá’í Faith - Oxford 2000.

Bekijk naast Meditatie ook: Bahá’í Gebeden en Deugden-spel

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht of Bahá’í visie