Titanic
De schroeven van de Titanic
In de nacht van 14 op 15 april 1912 vaart het nieuwste, grootste en modernste stoomschip ter wereld bij heldere hemel en een rimpelloze Atlantische Oceaan tegen een ijsberg. Wat geen ramp had hoeven zijn, wordt dat wel — de ontwerpers van de Titanic hadden hun schip als onzinkbaar geacht en daarom gemeend te kunnen bezuinigen op het aantal reddingssloepen. Zwemvesten zijn er op dat moment wel genoeg, maar die bieden geen bescherming tegen de vries-temperatuur van het zeewater. Van de 2200 opvarenden komen er 1500 om, waaronder ook drie Nederlanders: een stoker, een scheepskok en de directeur van de Holland-Amerika Lijn.
Op maandag 22 april spreekt ‘Abdu’l-Bahá in Washington DC in het huis van Agnes Parsons over de ramp. Er zijn zeker 150 toehoorders. Dat is geen probleem, want Parsons had twee jaar eerder, tijdens haar pelgrimsreis, ‘Abdu’l-Bahá uitgenodigd voor een bezoek aan Washington en bij thuiskomst speciaal een nieuw huis laten bouwen met direct achter de voordeur een grote ontvangsthal.
‘Abdu’l-Bahá (ongeautoriseerde vertaling): — ‘In de afgelopen dagen heeft er zich een vreselijke gebeurtenis in de wereld voorgedaan, een gebeurtenis die elk hart bedroeft en elke geest doet treuren. Ik bedoel de ramp met de Titanic, waarin veel van onze medemensen zijn verdronken; een aantal mooie zielen verliet dit aardse leven. Hoewel een dergelijke gebeurtenis inderdaad betreurenswaardig is, moeten wij ons realiseren dat alles wat er gebeurt het gevolg is van een wijsheid en dat er niets gebeurt zonder reden. Daarin is een mysterie; maar wat de reden en het mysterie ook zijn, het blijft een zeer trieste gebeurtenis, een die tranen bracht in menig oog en droefheid in menig mens.
Ik was erg aangedaan door deze ramp. Sommigen van hen die omkwamen reisden op de Cedric met ons mee naar Napels en voeren daarna op het andere schip. Als ik aan hen denk, ben ik werkelijk erg bedroefd. Maar wanneer ik deze rampspoed in een ander licht beschouw, word ik getroost door het besef dat de werelden van God oneindig zijn; dat hoewel zij van dit bestaan werden beroofd, zij andere mogelijkheden hebben in het leven hierna, net zoals Christus heeft gezegd: “In het huis van mijn Vader zijn vele verblijven.” Zij werden weggeroepen uit het tijdelijke en overgebracht naar het eeuwige; zij gaven dit stoffelijke bestaan op en gingen de poorten van de geestelijke wereld binnen. De genoegens en gemakken van het aardse achter zich latend, nemen zij nu deel aan een vreugde en geluk die veel duurzamer en echter zijn, want zij hebben zich naar het Koninkrijk van God gehaast. De genade van God is oneindig en het is onze plicht om deze overleden zielen in onze gebeden te gedenken opdat zij de eigenlijke Bron steeds meer nabij mogen komen.
Deze menselijke omstandigheden kunnen worden vergeleken met de buik van de moeder van waaruit een kind geboren gaat worden in de ruime wereld daarbuiten. Aanvankelijk vindt het kind het erg moeilijk om zich te verzoenen met zijn nieuwe bestaan. Het huilt alsof het niet gescheiden wil worden van zijn krappe verblijfplaats en zich voorstelt dat het leven zich beperkt tot die begrensde ruimte. Het wil zijn woning niet verlaten, maar de natuur dwingt het in deze wereld. Eenmaal in zijn nieuwe omstandigheden beland, ontdekt het dat het van duisternis is overgegaan naar een wereld van licht; vanuit een somber en krap verblijf werd het overgebracht naar een ruime en heerlijke leefomgeving. Zijn voeding was het bloed van de moeder; nu vindt het heerlijk eten om van te genieten. Het nieuwe leven is gevuld met helderheid en schoonheid; het kijkt met verwondering en vreugde naar de bergen, weiden en velden, de rivieren en bronnen, de prachtige sterren; het ademt de levengevende atmosfeer; en dan prijst het God voor zijn bevrijding uit de beperking van zijn vroegere bestaan en het bereiken van de vrijheid van een nieuwe wereld. Deze analogie drukt de relatie uit van de vergankelijke wereld tot het leven hierna - de overgang van de menselijke ziel van duisternis en onzekerheid naar het licht en de werkelijkheid van het eeuwige Koninkrijk.
In het begin is het heel moeilijk om de dood te verwelkomen, maar na het bereiken van haar nieuwe toestand is de ziel dankbaar, want zij werd bevrijd uit de gebondenheid van het beperkte om te genieten van de vrijheden van het onbegrensde. Zij werd bevrijd van een wereld van zorgen, verdriet en beproevingen om te leven in een wereld van oneindige gelukzaligheid en vreugde. Het vergankelijke en stoffelijke werd verlaten, opdat het de mogelijkheden van het ideale en geestelijke kon bereiken. Daarom hebben de zielen van hen die zijn heengegaan van de aarde en hun tijd van sterfelijke bedevaart hebben voltooid in de ramp met de Titanic, zich gehaast naar een wereld die superieur is aan deze. Zij zijn opgewiekt uit deze toestand van duisternis en beperkt zicht, naar het rijk van licht. Dit zijn de enige overwegingen die hen die zij achter hebben gelaten kunnen troosten en opbeuren.
Bovendien hebben deze gebeurtenissen diepere redenen. Hun doel en bedoeling is om de mens bepaalde lessen te leren. Wij leven in een tijd van vertrouwen op materiële omstandigheden. De mens verbeeldt zich dat de grote afmetingen en kracht van een schip, de perfectie van haar machines of de vaardigheid van een stuurman de veiligheid zullen waarborgen, maar deze rampen vinden soms plaats opdat de mens beseft dat God de ware Beschermer is. Als het de wil van God is om de mens te beschermen, kan een klein schip aan de vernietiging ontsnappen, terwijl het grootste en meest perfect geconstrueerde vaartuig met de beste en meest bekwame stuurman een gevaar, zoals dat aanwezig was op de oceaan, niet zal overleven.
Het doel is dat de volkeren der wereld zich tot God, de Enige Beschermer, zullen keren; dat mensen op Zijn voorzienigheid zullen vertrouwen en zullen weten dat Hij de echte veiligheid is. Deze gebeurtenissen vinden plaats om het geloof van de mens te vergroten en te versterken. Daarom moeten wij, hoewel wij ons verdrietig en ontmoedigd voelen, God smeken ons hart te keren naar het Koninkrijk en voor deze overleden zielen te bidden met geloof in Zijn oneindige genade, zodat zij, hoewel hen dit aardse leven werd ontnomen, een nieuw bestaan zullen genieten in de allerhoogste verblijven van de Hemelse Vader.
Laat niemand denken dat deze woorden betekenen dat de mens niet grondig en zorgvuldig moet zijn in zijn ondernemingen. God heeft de mens begiftigd met verstand, zodat hij zichzelf kan beveiligen en beschermen. Daarom moet hij zichzelf voorzien van en omringen met alles wat het vermogen tot wetenschap kan voortbrengen. Hij moet vastberaden, nadenkend en grondig zijn in zijn doeleinden, het beste schip bouwen en de meest ervaren kapitein leveren; laat hem echter op God vertrouwen en God als de enige Hoeder beschouwen. Als God beschermt, kan niets de veiligheid van de mens in gevaar brengen; en als het niet Zijn wil is om te beschermen, zal geen enkele voorbereiding en voorzorgsmaatregel afdoende zijn.’ —
Krantenjongen in Londen
Nabestaanden voor het kantoor van de rederij in New York
Bronnen — ‘Abdu’l-Bahá: The Promulgation of Universal Peace - Wilmette 1982; Robert H. Stockman: ‘Abdu’l-Bahá in America - Wilmette 2012
Lees naast Titanic ook: Vreugde & Verdriet
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht