Emancipatie

Bahai Emancipatie

In alle menselijke vermogens en functies zijn zij partners.

Fragmenten uit toespraken van ‘Abdu’l-Bahá

Tegenwoordig dienen vragen van het allergrootste belang zich bij de mensheid aan, vragen die eigen zijn aan deze stralende eeuw ... Een van die vragen betreft de rechten van de vrouw en haar gelijkwaardigheid aan de man. In vervlogen tijden werd aangenomen dat vrouw en man niet gelijk waren - dat wil zeggen, dat de vrouw werd beschouwd als minderwaardig aan de man, zelfs vanuit het standpunt van haar anatomie en schepping. Zij werd vooral inferieur in intelligentie beschouwd en het idee heerste universeel dat het haar niet toegestaan was om zich met belangrijke zaken bezig te houden. In sommige landen ging de man zo ver om te geloven en te leren dat de vrouw tot een lagere levenssfeer dan de mens behoorde. Maar in deze eeuw, die de eeuw van licht en de openbaring van mysteriën is, bewijst God tot tevredenheid van de mensheid dat dit allemaal onwetendheid en dwaling is; nee, veeleer staat vast dat mannen en vrouwen als delen van de samengestelde mensheid gelijkwaardig zijn en dat enig verschil in aanzien niet toelaatbaar is, want allen zijn mens. De omstandigheden in de afgelopen eeuwen waren te wijten aan het gebrek aan kansen voor de vrouw. Haar werd het recht en voorrecht van onderwijs ontzegd en dit hield haar in een staat van onderontwikkeling. Vanzelfsprekend kon en kan zij niet vooruitgaan. In werkelijkheid heeft God de hele mensheid geschapen, en in het aanzien van God is er geen onderscheid tussen man en vrouw. Diegene wiens hart zuiver is, is aanvaardbaar in Zijn ogen, of dat nu een man of een vrouw is. God vraagt niet: ‘Ben je een vrouw of ben je een man?’ Hij beoordeelt menselijke daden. Als die aanvaardbaar zijn aan de drempel van de Glorierijke, zullen man en vrouw in gelijke mate erkend en beloond worden.

Totdat de werkelijkheid van gelijkheid tussen man en vrouw volledig is gevestigd en bereikt, is de hoogste sociale ontwikkeling van de mensheid niet mogelijk. Zelfs als wordt toegegeven dat de vrouw slechts in een bepaalde mate van bekwaamheid of prestatie inferieur is aan de man, zou dit of enig ander onderscheid de oorzaak blijven voor onenigheid en problemen. De enige remedie is de gelegenheid tot onderwijs, want gelijkwaardigheid betekent gelijke kwalificaties.

Door Bahá’u’lláh werd het godsdienstige principe geopenbaard dat de vrouw het recht van gelijke opleiding met de man en volledige aanspraak op diens voorrechten moet worden gegeven. Dat wil zeggen, er moet geen verschil zijn in de opleiding van man en vrouw, opdat de vrouw in sociaal en economisch opzicht dezelfde vermogens en aanzien zal ontwikkelen als de man. Dan zal de wereld eenheid en harmonie bereiken. In de afgelopen eeuwen is de mensheid gebrekkig en inefficiënt geweest, omdat zij onvolledig was. Oorlog en zijn verwoestingen hebben de wereld geteisterd; de opvoeding van de vrouw zal een machtige stap zijn in de richting van afschaffing en beëindiging, want zij zal haar gehele invloed tegen oorlog aanwenden. De vrouw brengt het kind groot en leidt de jeugd op tot volwassenheid. Zij zal weigeren haar zonen te offeren op het slagveld. Zij zal werkelijk de grootste factor zijn in het tot stand brengen van universele vrede en internationale arbitrage. De vrouw zal zeker oorlogvoering onder de mensheid afschaffen.

Het doel is, in het kort, deze: dat als de vrouw volledig is opgeleid en haar rechten heeft gekregen, zij het vermogen tot wonderbaarlijke prestaties zal verwerven en zichzelf als de gelijke van de man zal bewijzen. Zij is de evenknie van de man, zijn aanvulling en hulp. Beiden zijn mens; beiden zijn begiftigd met mogelijkheden van intelligentie en belichamen de deugden van de mensheid. In alle menselijke vermogens en functies zijn zij partners en gelijken. Op dit moment manifesteert de vrouw op het gebied van menselijke activiteiten niet haar aangeboren talenten, vanwege een gebrek aan opleiding en kansen. Ongetwijfeld zal onderwijs haar gelijkheid met de man bevestigen.

Ik hoop dat het vaandel van gelijkheid op alle vijf continenten kan worden geheven, want zij is nog niet volledig erkend en gevestigd. In deze verlichte wereld van het Westen is de vrouw een onmetelijke graad verder gekomen dan de vrouw in het Oosten. En laat het nogmaals duidelijk zijn dat niet vooraleer vrouw en man gelijkwaardigheid erkennen en verwezenlijken, sociale en politieke vooruitgang hier, of waar dan ook, mogelijk zal zijn.

 

Bron — ‘Abdu’l-Bahá: The Promulgation of Universal Peace - Wilmette 1982

Bekijk naast Emancipatie ook: Mensenrechten en Onderwijs

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht of Bahá’í visie